ECLI:NL:RVS:2019:1618
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep vreemdelingenbewaring en proceskostenvergoeding
Op 21 mei 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vreemdelingenbewaring van een vreemdeling. De vreemdeling was bij besluit van 1 april 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 15 april 2019 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F. Fonville, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de rechtsvraag over het toekennen van een proceskostenvergoeding bij een gebrek in de direct aan de bewaring voorafgaande staandehouding, ophouding of verlenging van de ophouding behandeld. De Afdeling heeft vastgesteld dat de grief van de vreemdeling slaagt, en heeft het hoger beroep kennelijk gegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd voor zover deze de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten die de vreemdeling heeft gemaakt in verband met de behandeling van het beroep.
De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 21 mei 2019.