ECLI:NL:RVS:2019:1578

Raad van State

Datum uitspraak
15 mei 2019
Publicatiedatum
15 mei 2019
Zaaknummer
201805573/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. Beek-Gillessen
  • D.A.C. Slump
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking subsidie op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland en terugvordering van teveel ontvangen subsidie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Landgoed Het Watergat II B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die het beroep van de vennootschap tegen de intrekking van een subsidie door het college van gedeputeerde staten van Zeeland ongegrond verklaarde. De subsidie was verleend op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland (SNL) en betrof een bedrag van € 32.993,50. Het college had de subsidie ingetrokken omdat de vennootschap geen aanvraag had ingediend, wat volgens het college vereist was voor de subsidieverlening. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om de subsidie in te trekken, omdat de vennootschap wist of behoorde te weten dat de subsidieverlening onjuist was.

De vennootschap stelde in hoger beroep dat zij niet op de hoogte was van de onjuistheid van de subsidieverlening en dat een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) haar had medegedeeld dat zij recht had op subsidie. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de vennootschap wist of behoorde te weten dat de subsidieverlening onjuist was. De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland herroepen. De uitspraak van de Raad van State treedt in de plaats van het vernietigde besluit, en het college moet het griffierecht aan de vennootschap vergoeden.

Uitspraak

201805573/1/A2.
Datum uitspraak: 15 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Landgoed Het Watergat II B.V. (hierna: de vennootschap), gevestigd te Renesse, gemeente Schouwen-Duiveland,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 mei 2018 in zaak nr. 17/6101 in het geding tussen:
de vennootschap
en
het college van gedeputeerde staten van Zeeland.
Procesverloop
Bij besluit van 13 maart 2017 heeft het college de aan de vennootschap verleende subsidie op grond van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer Zeeland (hierna: SNL) ingetrokken en het betaalde voorschot van € 32.993,50 teruggevorderd.
Bij besluit van 18 augustus 2017 heeft het college het door de vennootschap daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2018 heeft de rechtbank het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2019, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door [bestuurder] en [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniëls, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vennootschap, waarvan [bestuurder] bestuurder en enig aandeelhouder is, is opgericht op 31 december 2012. De vennootschap is eigenaar van Landgoed Het Watergat II te Renesse. Voor de oprichting van de vennootschap was [bestuurder] eigenaar van het landgoed. Van dit landgoed maakt een eendenkooi onderdeel uit. Bij overeenkomst van 8 juli 2013 heeft de vennootschap het gebruik van de eendenkooi in gebruik gegeven aan [kooiker].
2.    Het college heeft bij besluit van 24 mei 2011 op de aanvraag van de kooiker met kenmerk GB-ZEE 7641096-1 aan hem subsidie verleend op grond van de SNL voor het in stand houden van de eendenkooi voor het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2016. Bij besluit van 14 juli 2016 heeft het college aan de vennootschap medegedeeld dat het het besluit van 24 mei 2011 op de aanvraag met kenmerk GB-ZEE 7641096-1 heeft gewijzigd omdat uit een controle van de aanvraag is gebleken dat ten onrechte subsidie is verleend aan de kooiker. Het college heeft besloten de subsidieverlening te wijzigen en alsnog met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011 aan [bestuurder] een subsidie van in totaal € 39.592,20 te verlenen voor het in stand houden van de eendenkooi op Landgoed Het Watergat II. Verder heeft het college medegedeeld dat het de aanvraag met kenmerk GB-ZEE 7641096-1 per 1 januari 2013 op naam van de vennootschap heeft gezet. Bij besluit van diezelfde datum heeft het college de bij het besluit van 24 mei 2011 aan de kooiker verleende subsidie ingetrokken.
3.    Bij het besluit van 13 maart 2017, gehandhaafd bij het besluit van 18 augustus 2017, heeft het college de bij het besluit van 14 juli 2016 aan de vennootschap verleende subsidie met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2011 ingetrokken en een bedrag van € 32.993,50 aan teveel ontvangen subsidie teruggevorderd. Het college heeft aan de intrekking van de subsidieverlening artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) ten grondslag gelegd. Het college heeft zich in dat kader in het besluit van 18 augustus 2017 op het standpunt gesteld dat de subsidie niet is verleend op basis van een aanvraag van de vennootschap, terwijl dat op grond van artikel 4:29 van de Awb wel is vereist. De vennootschap wist of behoorde te weten dat zij wegens het ontbreken van een aanvraag geen aanspraak had op subsidie en de subsidieverlening dus onjuist was, aldus het college.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college bevoegd was tot intrekking van de aan de vennootschap verleende subsidie, omdat zij wist of behoorde te weten dat de subsidieverlening bij het besluit van 14 juli 2016 onjuist was. Uit de SNL volgt dat een subsidie alleen op aanvraag wordt verleend. De vennootschap heeft in een subsidieaanvraag van 15 november 2014 voor natuur- en landschapsbeheer die niet ziet op de eendenkooi en de meldingen "Overdracht, overname of beëindiging subsidie" van 16 november 2016 (lees: 2015) verklaard bekend te zijn met de voorwaarden van de SNL. Niet in geschil is dat de vennootschap geen aanvraag tot subsidieverlening voor het in stand houden van de eendenkooi heeft ingediend. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat uit de door de vennootschap geschetste gang van zaken ten aanzien van het overleg met de medewerkers van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: de RVO) en de besluitvorming ten aanzien van de subsidieverlening niet volgt dat zij geen rekening meer hoefde te houden met een eventuele onjuistheid van de subsidieverlening. Door haar is niet gesteld dat bij het overleg met medewerkers van de RVO voorafgaand aan de subsidieverlening een concrete en ondubbelzinnige toezegging is gedaan door een daartoe bevoegd persoon dat het ontbreken van een aanvraag niet in de weg stond aan subsidieverlening met terugwerkende kracht. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om, zoals door de vennootschap is verzocht, in dit verband [persoon] als getuige te horen. De rechtbank heeft verder geoordeeld dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de aan hem toekomende bevoegdheid de onverschuldigd betaalde subsidie terug te vorderen. Dat de vennootschap het subsidiebedrag heeft geïnvesteerd in herstelmaatregelen en kwaliteitsverbetering van Landgoed Het Watergat II kan niet tot een ander onderdeel leiden, nu dit niet het doel betreft waarvoor subsidie op grond van de SNL wordt verleend, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.    De vennootschap betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij wist of behoorde te weten dat de subsidieverlening onjuist was. De aanvraag van 15 november 2014 die niet ziet op de eendenkooi is namens haar door een door haar ingeschakelde derde ingediend en de meldingen "Overdracht, overname of beëindiging subsidie" had zij slechts ingediend om alle subsidies naar eenzelfde einddatum te geleiden. Voorts is van belang dat een medewerker van de RVO telefonisch heeft medegedeeld dat zij recht had op subsidie en haar er niet op heeft gewezen dat daartoe een aanvraag diende te worden ingediend. Zij heeft nooit een aanvraag om subsidieverlening voor de eendenkooi ingediend. Het college heeft op eigen initiatief aan haar met terugwerkende kracht een subsidie verleend. Van haar kan niet worden verwacht dat zij controleert of de subsidieverlening juist was en de onjuiste subsidieverlening kan niet aan haar worden toegerekend.
5.1.    Artikel 4:29 van de Awb luidt:
"Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd."
Artikel 4:48 van de Awb luidt:
"1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
[…]
d. de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten,
[…]"
Artikel 3.1 van de SNL luidt:
"Gedeputeerde Staten kunnen op aanvraag een subsidie natuurbeheer verstrekken."
5.2.    In het voorjaar van 2016 is [bestuurder] in contact getreden met de RVO omdat er tussen hem en de kooiker een conflict was ontstaan over de wijze waarop de kooiker de eendenkooi beheerde, de subsidie in het kader van de SNL besteedde en daarover aan de vennootschap verantwoording aflegde. Dit contact heeft tot overleg geleid tussen [bestuurder] en medewerkers van de RVO. Naar aanleiding van dit overleg heeft het college tegen het einde van het subsidietijdvak op eigen initiatief de subsidieverlening aan de kooiker met terugwerkende kracht gewijzigd naar een identieke subsidieverlening aan [bestuurder] en heeft het college de subsidieaanvraag met kenmerk GB-ZEE 7641096-1 per 1 januari 2013 op naam van de vennootschap gezet. In het besluit op bezwaar heeft het college als enige grond voor intrekking aangevoerd dat niet was gebleken dat een aanvraag was ingediend. Deze motivering is niet begrijpelijk in het licht van het feit dat er een aanvraag van de kooiker lag, welke op eigen initiatief van het college op naam is gezet van de vennootschap. Niet geoordeeld kan dan ook worden dat de subsidieverlening onjuist was wegens het ontbreken van een aanvraag. De vennootschap heeft de subsidie vervolgens besteed aan de eendenkooi, en deels ook aan het beheer daarvan. Het college had, gelet op deze omstandigheden, niet in redelijkheid tot intrekking van de subsidieverlening kunnen overgaan. De rechtbank heeft dat niet onderkend.
5.3.    Het betoog slaagt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is gegrond. Hetgeen de vennootschap overigens heeft aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 18 augustus 2017 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 4:48, eerste lid, van de Awb voor vernietiging in aanmerking. Het primaire besluit van 13 maart 2017 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
7.    Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 mei 2018 in zaak nr. 17/6101;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Zeeland van 18 augustus 2017, kenmerk 492-28662;
V.    herroept het besluit van 13 maart 2017, kenmerk HBB-ZEE 7641096-4;
VI.    bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
VII.    gelast dat het college van gedeputeerde staten van Zeeland aan Landgoed het Watergat II B.V. het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 841,00 (zegge: achthonderdeenenveertig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Beek-Gillessen    w.g. Komduur
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019
809.