ECLI:NL:RVS:2019:156

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
201801716/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake spoedeisende bestuursdwang en de Afvalstoffenverordening 2010

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 januari 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [appellante], wonend te Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft de toepassing van spoedeisende bestuursdwang door het college, die op 5 september 2017 is uitgevoerd wegens het onjuist aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Het college had op 15 september 2017 besloten dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, ter hoogte van € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[appellante] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het college heeft dit bezwaar op 16 januari 2018 ongegrond verklaard. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 17 december 2018 heeft het college zich verdedigd, vertegenwoordigd door mr. B. Kaptein-van Beest.

De Afdeling heeft overwogen dat de toepassing van bestuursdwang rechtmatig was, omdat de doos met afvalstoffen op 5 september 2017 naast een inzamelvoorziening was aangetroffen en kon worden herleid naar [appellante]. Ondanks haar betoog dat zij niet verantwoordelijk was voor het achterlaten van de doos, heeft zij niet voldoende bewijs geleverd om aan te tonen dat zij de overtreding niet heeft begaan. De Afdeling heeft geconcludeerd dat het college terecht [appellante] als overtreder heeft aangemerkt en heeft het beroep ongegrond verklaard.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van burgers voor hun afval en de mogelijkheid voor het college om bestuursdwang toe te passen bij overtredingen van de afvalstoffenverordening. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201801716/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 september 2017 heeft het college zijn beslissing om op 5 september 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 16 januari 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. B. Kaptein-van Beest, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 5 september 2017 naast een aangewezen inzamelvoorziening ter hoogte van Goudsbloemlaan 142 te Den Haag (hierna: de container) is aangetroffen. Omdat op de doos een adressticker met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, heeft het college haar in het besluit van 15 september 2017 als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening aangemerkt.
2.    [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Zij stelt niet degene te zijn geweest die de doos naast de container heeft achtergelaten. Zij voert aan dat haar adres is aangetroffen op een geadresseerde reclamebrief, die veelvuldig verkeerd worden bezorgd. In de doos waren verder veel reclamefolders aanwezig, terwijl zij een "nee-nee-sticker" op haar brievenbus heeft en dus geen reclamefolders ontvangt.  Verder voert [appellante] aan dat de container waarnaast de doos is aangetroffen op grotere afstand van haar woning bevindt dan de papiercontainer aan de Azaleastraat waar zij haar papierafval in pleegt te deponeren. [appellante] wijst tot slot op de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:311), waarmee haar zaak volgens haar vergelijkbaar is.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2239, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2.    Vaststaat dat op 5 september 2017 naast de container een doos is aangetroffen, die daarmee in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. De doos kan tot [appellante] worden herleid, nu daarin een poststuk is aangetroffen met haar naam- en adresgegevens. Dit betekent dat, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden, het college mag aannemen dat zij de overtreder is.
Met het noemen van de mogelijkheid dat het aangetroffen poststuk verkeerd is bezorgd en door de ontvanger met de doos is weggegooid, heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt dat zij niet degene is geweest die de doos onjuist heeft aangeboden. Hoewel zij daartoe in bezwaar in de gelegenheid is gesteld, is [appellante] er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat aan haar gerichte post regelmatig verkeerd wordt bezorgd. Ook verder heeft zij geen omstandigheden naar voren gebracht die aannemelijk maken dat het in deze zaak in de doos aangetroffen poststuk verkeerd is bezorgd. Dat blijkens de foto's bij het rapport van de toezichthouder onder meer reclamefolders in de doos zijn aangetroffen, terwijl zij naar voren heeft gebracht dat zij door een "nee-nee-sticker" op haar brievenbus geen reclamefolders ontvangt, is daarvoor op zichzelf niet voldoende. Een dergelijke sticker biedt geen garantie dat op het adres niet toch reclamefolders worden bezorgd.
Verder heeft [appellante] ook met de stelling dat zij haar papierafval in een papiercontainer op kortere afstand van haar woning pleegt te deponeren niet aannemelijk gemaakt dat, hoewel de doos tot haar is te herleiden, zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden.
2.3.    De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018 kan [appellante] niet baten. In die zaak had de appellant met overgelegde reisinformatie aannemelijk gemaakt dat hij op het moment dat de huisvuilzak naast de container werd aangetroffen, in het buitenland verbleef. Daarbij kon de overtreding niet aan de appellant worden toegerekend. Een dergelijke situatie doet zich hier niet voor. [appellante] heeft niet gesteld en met gegevens aannemelijk gemaakt dat zij de overtreding niet zelf kan hebben begaan omdat zij op 5 september 2017 in het buitenland verbleef.
Het betoog faalt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
727.