ECLI:NL:RVS:2019:155

Raad van State

Datum uitspraak
23 januari 2019
Publicatiedatum
23 januari 2019
Zaaknummer
201801717/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursdwang en aansprakelijkheid bij onjuiste afvalaanbieding

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 23 januari 2019 uitspraak gedaan over een beroep van [appellante] tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het college had op 13 november 2017 besloten om spoedeisende bestuursdwang toe te passen, omdat [appellante] op onjuiste wijze huishoudelijke afvalstoffen had aangeboden in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag. Het college stelde dat een deel van de kosten van de bestuursdwang, € 126,00, voor rekening van [appellante] zou komen.

[appellante] betwistte de aan haar toegeschreven overtreding en stelde dat een klusser, die via Burenhulp bij haar in huis aan het werk was, verantwoordelijk was voor het achterlaten van de doos naast de inzamelcontainer. De Afdeling overwoog dat, hoewel [appellante] niet zelf de doos had achtergelaten, zij nog steeds als overtreder kon worden aangemerkt, omdat de doos met haar naam- en adresgegevens was aangetroffen. De Afdeling benadrukte dat het aan [appellante] was om aannemelijk te maken dat zij niet verantwoordelijk was voor de overtreding, wat zij niet had gedaan.

De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak bevestigt de verantwoordelijkheid van de afvalaanbieder, ook als deze niet zelf de overtreding heeft gepleegd, mits de afvalstoffen tot hem of haar te herleiden zijn.

Uitspraak

201801717/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 13 november 2017 heeft het college zijn beslissing om op 7 november 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 15 februari 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 december 2018, waar het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, is verschenen.
Overwegingen
1.    De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 7 november 2017 naast een aangewezen inzamelvoorziening ter hoogte van Larensestraat 1 te Den Haag (hierna: de container) is aangetroffen. Omdat op de doos een adressticker met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, heeft het college haar in het besluit van 13 november 2017 als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening aangemerkt.
2.    [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte als overtreder heeft aangemerkt. Zij stelt dat zij niet degene is geweest die de doos naast de container heeft achtergelaten, maar dat een klusser via Burenhulp die bij haar in huis aan het werk was dit heeft gedaan. Zij stelt dat zij zelf te oud is om huisvuil naar de container te brengen.
2.1.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in de uitspraak van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2239, zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie een aangetroffen afvalstof kan worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet indien diegene aannemelijk maakt dat hij niet degene is geweest die het te handhaven voorschrift heeft geschonden.
2.2.    Vaststaat dat op 7 november 2017 naast de container een doos is aangetroffen, die daarmee in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling was aangeboden. De doos kan tot [appellante] worden herleid, nu daarop een sticker is aangetroffen met haar naam- en adresgegevens. Dit betekent dat, tenzij [appellante] aannemelijk maakt dat zij niet degene is geweest die de doos op onjuiste wijze heeft aangeboden, het college mag aannemen dat zij de overtreder is.
Het college heeft [appellante] op 2 februari 2018 telefonisch gehoord over haar bezwaar. In het verslag van deze telefonische hoorzitting staat dat het college [appellante] in de gelegenheid heeft gesteld om een verklaring van de door [appellante] bedoelde klusser te overleggen en om een medische verklaring te overleggen waaruit kan worden afgeleid dat zij zelf niet in staat was om de doos naar de container te brengen. [appellante] heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. Ook in beroep heeft [appellante] haar stellingen niet met verklaringen of op een andere wijze onderbouwd. Zij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat niet zij, maar een ander de doos naast de container heeft achtergelaten. Daar komt bij dat ook indien [appellante] zou moeten worden gevolgd in haar stelling dat de doos niet door haar, maar door de door haar bedoelde klusser naast de container is achtergelaten, de overtreding aan haar kan worden toegerekend. Volgens [appellante] heeft deze klusser afval van de werkzaamheden die hij in het huis van [appellante] uitvoerde in deze doos naar de container gebracht. In dat geval moet het ervoor worden gehouden dat de klusser deze doos met afval in opdracht van [appellante] naar de container heeft gebracht. [appellante] kan dan verantwoordelijk worden gehouden voor het naast de container achterlaten van de doos en om die reden als overtreder worden aangemerkt.
3.    Het beroep is ongegrond.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
727.