201809793/1/A2.
Datum uitspraak: 15 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 november 2018 in zaak nr. 18/1532 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 9 maart 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellante] voor 2017 herzien en op € 2.873,00 gesteld.
Bij besluit van 2 april 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 8 november 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingebracht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2019, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door E.J.E. Groothuis, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft aan zijn besluit van 2 april 2018 ten grondslag gelegd dat [dochter] de maanden januari tot en met oktober van het jaar 2017 in de basisregistratie personen op hetzelfde adres stond ingeschreven als [appellante] en dat het geschatte inkomen van [dochter] daarom betrokken dient te worden bij de berekening van de huurtoeslag van [appellante]. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit terecht gedaan.
2. In hoger beroep komt [appellante] op tegen het oordeel van de rechtbank. Volgens [appellante] woonde [dochter], haar meerderjarige dochter, niet bij haar in huis, maar zwierf zij sinds medio 2016 al op straat. [dochter] had ernstige psychiatrische problemen en weigerde zich te laten uitschrijven van het adres van [appellante]. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft [appellante] verklaringen overgelegd van [casemanager] werkzaam bij Altrecht geestelijke gezondheidszorg, die [dochter] als patiënt in behandeling had, [persoon], die [appellante] af en toe helpt met klussen in en om haar woning, [vader] van [dochter], en [dochter] zelf. Omdat [dochter] niet bij haar in huis woonde had de Belastingdienst/Toeslagen het geschatte inkomen van [dochter] niet bij de berekening van haar huurtoeslag mogen betrekken, aldus [appellante].
3. De Afdeling is van oordeel dat [appellante] met de door haar in hoger beroep overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een onjuiste inschrijving die haar niet te verwijten is. De door [appellante] overgelegde verklaringen duiden erop dat [dochter] vanaf medio 2016 feitelijk niet bij [appellante] in huis woonde. Met de verklaringen heeft [appellante] echter niet aannemelijk gemaakt dat zij heeft geprobeerd [dochter] van haar adres uit te schrijven. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [dochter] dan ook terecht aangemerkt als medebewoner van [appellante] en het geschatte inkomen van [dochter] terecht betrokken bij de berekening van de huurtoeslag van [appellante] voor 2017.
Het betoog faalt.
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 mei 2019
735.