201801750/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Den Haag,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2017 heeft het college zijn beslissing om op 30 november 2017 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag (hierna: de Afvalstoffenverordening) en het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2010 van de gemeente Den Haag op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat een gedeelte van de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 126,00, voor rekening van [appellante] komt.
Bij besluit van 23 februari 2018 heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 januari 2019, waar [appellante] en het college, vertegenwoordigd door mr. F. Naghi-Zadeh, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een doos die op 30 november 2017 naast een aangewezen inzamelvoorziening ter hoogte van Belgischeplein 35 te Den Haag (hierna: de container) is aangetroffen. Omdat op de doos een adressticker met de naam- en adresgegevens van [appellante] is aangetroffen, heeft het college haar in het besluit van 5 december 2017 als overtreder van artikel 9 van de Afvalstoffenverordening aangemerkt.
2. [appellante] betwist niet dat zij de doos naast de container heeft achtergelaten, maar betoogt dat het college ten onrechte kosten voor de verwijdering van de doos in rekening heeft gebracht. Zij voert aan dat de container vol was en er al dagenlang een grote hoeveelheid zwerfafval rond de container aanwezig was waartegen het college niets ondernam. Bovendien was op de bewuste container geen telefoonnummer vermeld waarop een melding van een volle container en zwerfafval kon worden gedaan. Zij acht het onredelijk dat vervolgens vrijwel direct wordt opgetreden tegen de ene doos die van haar afkomstig is en de kosten daarvan op haar worden verhaald.
2.1. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van degene die huisvuil ter inzameling aanbiedt om dit op juiste wijze te doen. [appellante] betwist niet dat zij de doos naast de container heeft achtergelaten. Daarmee heeft zij in strijd met artikel 9 van de Afvalstoffenverordening gehandeld. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat de container vol was en al enkele dagen een grote hoeveelheid zwerfafval rond de container aanwezig was, ontsloeg haar niet van de verplichting om de doos in overeenstemming met de daarvoor geldende regels ter inzameling aan te bieden. Ook de omstandigheid dat op de container geen telefoonnummer was vermeld waarop een melding van een volle container en zwerfafval kon worden gedaan, ontsloeg haar niet van die verplichting. Wanneer de container vol of niet toegankelijk is, dient de aanbieder uit te wijken naar een andere container of het huisvuil terug naar huis nemen om het op een ander moment naar een container te brengen. Dat is niet anders in geval al ander zwerfafval rond de container aanwezig is.
Nu [appellante] artikel 9 van de Afvalstoffenverordening heeft overtreden, mocht het college een gedeelte van de kosten voor het verwijderen van de doos op haar verhalen.
Het betoog faalt.
3. Het beroep is ongegrond.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.N. Witsen, griffier.
w.g. Troostwijk w.g. Witsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
727.