ECLI:NL:RVS:2019:1468

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
201803894/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing herziening kinderopvangtoeslag door Belastingdienst/Toeslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin zijn verzoek om herziening van de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2012 en 2013 door de Belastingdienst/Toeslagen werd afgewezen. De Belastingdienst had eerder de kinderopvangtoeslag voor 2012 vastgesteld op € 6.597,00, maar dit bedrag werd later herzien naar € 3.349,00 en uiteindelijk definitief vastgesteld op € 2.190,00. [appellant] verzocht om herziening van deze besluiten, maar de Belastingdienst weigerde dit omdat hij geen bewijsstukken had overgelegd waaruit bleek dat hij recht had op de hogere toeslag. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had gehandeld, omdat [appellant] niet kon aantonen dat hij kosten voor kinderopvang had gemaakt over de relevante periodes.

Tijdens de zitting op 4 april 2019 werd de zaak behandeld, waarbij [appellant] werd bijgestaan door zijn advocaat. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat [appellant] niet had aangetoond dat hij recht had op de gevraagde kinderopvangtoeslag. De Afdeling benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] was om de benodigde bewijsstukken te overleggen en dat het ontbreken daarvan leidde tot de afwijzing van zijn verzoek. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen, omdat er geen grond was voor een veroordeling tot schadevergoeding. De beslissing werd op 8 mei 2019 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

201803894/1/A2.
Datum uitspraak: 8 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 maart 2018 in zaken nrs. 17/6162 en 17/6835 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 april 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om herziening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 afgewezen.
Bij besluit van 6 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van [appellant] om herziening van de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013 afgewezen.
Bij besluit van 22 juli 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 10 april 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] tegen het besluit van 6 mei 2017 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2018 heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 22 juli 2017 en 22 augustus 2017 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld. Tevens heeft hij de Afdeling verzocht hem schadevergoeding toe te kennen.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.R.R. Oevering, advocaat te Amsterdam, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
Kinderopvangtoeslag 2012
1.    Bij besluit van 29 december 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 vastgesteld op € 6.597,00. Bij besluit van 6 maart 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 herzien naar € 3.349,00. In dat besluit is vermeld dat het recht op kinderopvangtoeslag is berekend voor de periode tot en met 31 juli 2012. Bij besluit van 13 november 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 definitief vastgesteld op € 2.190,00. In dat besluit is vermeld dat het recht op kinderopvangtoeslag is berekend op basis van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € 71.479,00. Bij besluit van 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 herzien en vastgesteld op € 3.517,00. In dat besluit is vermeld dat het recht op kinderopvangtoeslag is berekend op basis van een gezamenlijk toetsingsinkomen van € -2.872,00.
2.    Bij brief van 16 februari 2017 heeft [appellant] verzocht om herziening van de besluiten met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2012. Dit verzoek strekt ertoe om hem alsnog in aanmerking te brengen voor een kinderopvangtoeslag ter hoogte van € 6.597,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij het besluit van 10 april 2017, gehandhaafd bij het besluit van 22 juli 2017, afgewezen, omdat [appellant] geen bewijsstukken heeft overgelegd waaruit volgt dat hij vanaf augustus 2012 recht heeft op kinderopvangtoeslag en de kinderopvangtoeslag gelet hierop op een te laag bedrag is vastgesteld.
Kinderopvangtoeslag 2013
3.    Bij besluit van 28 december 2012 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2013 vastgesteld op € 6.472,00. Bij besluit van 31 december 2013 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2013 herzien naar nihil. Bij besluit van 10 januari 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
4.    Bij brief van 16 februari 2017 heeft [appellant] verzocht om herziening van de besluiten met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2013. Dit verzoek strekt ertoe om hem alsnog in aanmerking te brengen voor een kinderopvangtoeslag ter hoogte van € 6.472,00. De Belastingdienst/Toeslagen heeft dit verzoek bij het besluit van 6 mei 2017, gehandhaafd bij het besluit van 22 augustus 2017, afgewezen, omdat [appellant] geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat hij over 2013 recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Aangevallen uitspraak
5.    De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de herzieningsverzoeken terecht heeft afgewezen omdat [appellant], ondanks daartoe strekkende verzoeken van de dienst om aanvullende informatie, geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat hij van 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2013 recht heeft op kinderopvangtoeslag.
Hoger beroep
Gang van zaken bij de rechtbank
6.    [appellant] heeft allereerst gronden aangevoerd tegen de behandeling van zijn zaak bij de rechtbank. [appellant] betoogt dat zijn beroepen ten onrechte tijdens een zitting van vijftien minuten gevoegd en onvolledig zijn behandeld. Zo zijn de door hem overgelegde onderzoeken van de Nationale Ombudsman tijdens de zitting ten onrechte buiten bespreking gelaten. Hij betoogt voorts dat enkele van zijn tijdens de zitting ingenomen standpunten onjuist in het proces-verbaal zijn weergegeven. Dit heeft geleid tot een onjuiste uitspraak. [appellant] betoogt verder dat de uitspraak niet overeenkomt met enkele uitspraken van de rechter tijdens de zitting.
6.1.    Voorzover het betoog zich richt tegen de gevoegde behandeling, de tijdsduur van de zitting en de stukken die tijdens de behandeling ter zitting zijn besproken, slaagt dit niet. Het betreft hier procesrechtelijke beslissingen die in beginsel de verantwoordelijkheid van de eerste rechter zijn. Behoudens uitzonderingssituaties - welke zich hier niet voordoen - kunnen hiertegen gerichte gronden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Verder moet, nu er geen herzien proces-verbaal voorligt, van de juistheid van het aanwezige proces-verbaal van het verhandelde ter zitting bij de rechtbank worden uitgegaan. Voorzover het betoog zich richt tegen door de rechter tijdens de zitting gedane uitspraken is dit betoog niet gericht tegen de aangevallen uitspraak dan wel een procesbeslissing van de rechtbank, zodat het niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak kan leiden.
De betogen falen.
Kinderopvangtoeslag 2012
7.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte de kinderopvangtoeslag van 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2012 buiten het geschil heeft gelaten nu zijn recht op kinderopvangtoeslag over heel 2012 in geschil is. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de door hem overgelegde stukken volgt dat hij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012. Uit de door hem overgelegde jaaropgave over 2012 volgt dat hij in de periode van 4 januari 2012 tot en met 8 augustus 2012 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. Hij beschikt niet meer over de bankafschriften van de rekening van waaruit de kinderopvang is betaald, doordat deze rekening is opgeheven. De Belastingdienst/Toeslagen had het herzieningsverzoek niet mogen afwijzen op de grond dat hij onvoldoende bewijsstukken heeft overgelegd, terwijl de dienst niet duidelijk heeft gemaakt welke bewijsstukken hij verlangde. De dienst kwam eerst ter zitting met een lijst met over te leggen bewijsstukken.
7.1.    Artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko) luidt:
"De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang."
Artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) luidt:
"Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn."
7.2.    De rechtbank heeft terecht, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833), overwogen dat uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko volgt dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten.
7.3.    Zoals de rechtbank eveneens terecht heeft overwogen is niet in geschil dat [appellant] recht heeft op kinderopvangtoeslag over de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 juli 2012. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de kinderopvangtoeslag van [appellant] over die periode bij het besluit van 8 januari 2016 vastgesteld op een bedrag van € 3.517,00. [appellant] stelt over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 eveneens recht te hebben op kinderopvangtoeslag, maar de rechtbank heeft met juistheid vastgesteld dat [appellant] geen stukken heeft overgelegd die betrekking hebben op kinderopvang over die periode. [appellant] heeft geen maandfacturen of andere documenten overgelegd waaruit het bedrag aan kosten van kinderopvang over 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2012 blijkt, terwijl de Belastingdienst/Toeslagen in het informatieverzoek van 14 juni 2017, en dus niet eerst ter zitting, om deze stukken heeft verzocht. In het informatieverzoek van 14 juni 2017 is voldoende duidelijk uiteengezet welke stukken van [appellant] werden verlangd. Nu door het ontbreken van maandfacturen of andere documenten niet bekend is wat het bedrag aan kosten van kinderopvang over die periode is geweest, kan evenmin worden vastgesteld of [appellant] dat bedrag aan kosten daadwerkelijk heeft voldaan. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van de kinderopvangtoeslag over 2012 terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
8.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte bij het besluit van 13 november 2015, waarin de dienst de kinderopvangtoeslag van [appellant] over 2012 definitief heeft vastgesteld, een toetsingsinkomen van € 71.479,00 in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft de in dit kader aangevoerde gronden volgens [appellant] ten onrechte buiten bespreking gelaten.
8.1.    Bij het besluit van 8 januari 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de bij het besluit van 13 november 2015 vastgestelde kinderopvangtoeslag herzien en daarbij een toetsingsinkomen van € -2.872,00 in aanmerking genomen. Niet in geschil is dat dit toetsingsinkomen juist is. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over het besluit van 13 november 2015 en het daarin in aanmerking genomen toetsingsinkomen kan derhalve niet leiden tot het door [appellant] daarmee beoogde doel.
Het betoog faalt.
Kinderopvangtoeslag 2013
9.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat uit de door hem overgelegde stukken volgt dat hij recht heeft op kinderopvangtoeslag voor het jaar 2013. Hij heeft in dat jaar gebruik gemaakt van buitenschoolse opvang en gastouderopvang. Hij heeft facturen en bankafschriften overgelegd waaruit volgt dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad. Een van de bezochte kindercentra beschikte niet over een jaaropgave.
9.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat [appellant] geen recht heeft op kinderopvangtoeslag over 2013. [appellant] heeft geen bewijsstukken, zoals maandfacturen, overgelegd waaruit volgt dat hij in 2013 kosten van kinderopvang heeft gehad. Ook op het informatieverzoek van de Belastingdienst/Toeslagen van 22 juli 2017, waarin de dienst gespecificeerd heeft aangegeven welke stukken [appellant] diende over te leggen, heeft [appellant] niet gereageerd. Nu door het ontbreken van maandfacturen of andere documenten niet bekend is wat het bedrag aan kosten van kinderopvang over 2013 is geweest, kan evenmin worden vastgesteld of [appellant] dat bedrag aan kosten daadwerkelijk heeft voldaan. Gelet hierop heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om herziening van de kinderopvangtoeslag over 2013 terecht afgewezen.
Het betoog faalt.
Evenredigheidsbeginsel
10.    [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen, gelet op de bijzondere omstandigheden van dit geval, in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld door aan hem tegen te werpen dat hij geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat hij over de periode van 1 augustus 2012 tot en met 31 december 2013 kosten van kinderopvang heeft gehad.
10.1.    Zoals hiervoor onder 7.2 is overwogen volgt uit artikel 18 van de Awir, gelezen in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die kinderopvangtoeslag ontvangt, moet kunnen aantonen dat hij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte is van deze kosten. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden. Het voorgaande betekent dat [appellant], als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit kan worden afgeleid wat de hoogte van de gemaakte kosten is waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat hij die kosten daadwerkelijk heeft betaald. Dat [appellant] de door de dienst gevraagde stukken niet kan overleggen, komt dan ook voor zijn rekening en risico. Indien niet kan worden vastgesteld wat de hoogte van de gemaakte kosten is waarvoor toeslag kan worden verstrekt, bestaat ingevolge de hiervoor genoemde bepalingen geen ruimte voor een belangenafweging bij een verzoek om herziening van de kinderopvangtoeslag. Er bestaat derhalve geen grond voor het oordeel dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het evenredigheidsbeginsel heeft gehandeld.
Het betoog faalt.
Terugvorderingen en verrekeningen
11.    [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte bedragen van hem heeft teruggevorderd met betrekking tot de kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 en ten onrechte daarover kosten en rente in rekening heeft gebracht en bij de invordering van die bedragen misbruik heeft gemaakt. Deze terugvorderingen zijn onrechtmatig en onredelijk, omdat de dienst niet tijdens het toeslagjaar heeft gecontroleerd of hij recht had op kinderopvangtoeslag en de kinderopvangtoeslag naar aanleiding daarvan heeft stopgezet. Hierdoor heeft hij niet tijdens het berekeningsjaar kunnen besluiten geen kinderopvang meer af te nemen. Bovendien loopt over de kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 nog een bezwaarprocedure zodat de dienst nog niet tot terugvordering had mogen overgaan. Voorts heeft de dienst bedragen teruggevorderd die niet zijn uitgekeerd en heeft de dienst de berekening van het bedrag van de terugvorderingen niet inzichtelijk gemaakt. Verder had de dienst niet tot terugvordering en verrekening met de terugvordering van kinderopvangtoeslag over 2010 mogen overgaan zolang die terugvordering nog niet in rechte vaststaat. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte inkomen uit andere bron heeft ingehouden.
11.1.    In deze procedure staan uitsluitend de afwijzingen van de verzoeken van [appellant] om herziening van de kinderopvangtoeslag over 2012 en 2013 ter beoordeling. De betogen van [appellant] die zijn gericht tegen terugvorderingen en invorderingen door de Belastingdienst/Toeslagen vallen buiten de omvang van het geding. Ten overvloede merkt de Afdeling op dat, zoals ook ter zitting aan de orde is geweest, [appellant] de Belastingdienst/Toeslagen kan verzoeken om een betalingsregeling, indien hij door de terugvorderingen in financiële problemen raakt.
De betogen falen.
Mijn Toeslagen
12.    Het betoog van [appellant], dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat op Mijn Toeslagen een actueel overzicht van alle gegevens waarmee de toeslag berekend is beschikbaar is, faalt. Dit betoog is niet gericht tegen een dragende overweging van de aangevallen uitspraak en kan derhalve niet tot vernietiging van die uitspraak leiden.
Conclusie
13.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Nu hieruit volgt dat zich geen van de in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen omstandigheden voordoen op grond waarvan een veroordeling tot vergoeding van geleden schade kan worden uitgesproken, zal het verzoek van [appellant] daartoe reeds daarom worden afgewezen.
14.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.
w.g. Van Altena    w.g. Komduur
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019
809.