ECLI:NL:RVS:2019:1467

Raad van State

Datum uitspraak
8 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
201807347/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de opheffing van een huisverbod opgelegd door de burgemeester van Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de burgemeester van Amsterdam tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam, die op 9 juli 2018 het huisverbod dat op 4 juli 2018 aan [wederpartij] was opgelegd, heeft vernietigd. Het huisverbod was opgelegd naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld, waarbij [wederpartij] betrokken was. De burgemeester stelde dat de rechtbank ten onrechte het huisverbod had opgeheven, omdat de dreiging van gevaar nog steeds bestond. De rechtbank had geoordeeld dat het gevaar voor de ouders van [wederpartij] inmiddels was geweken, maar de burgemeester betoogde dat deze conclusie niet voldoende was onderbouwd en dat er geen bijzondere feiten of omstandigheden waren die de opheffing van het huisverbod rechtvaardigden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 april 2019 behandeld. De burgemeester voerde aan dat de rechtbank de opheffing van het huisverbod enkel had gebaseerd op de standpunten van de partijen, zonder nadere toelichting. De burgemeester verwees naar eerdere uitspraken van de Afdeling waarin werd gesteld dat een huisverbod alleen vroegtijdig kan worden opgeheven als er bijzondere feiten of omstandigheden zijn. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het huisverbod niet langer mocht voortduren, omdat er geen reële aanvang was gemaakt met de hulpverlening en het systeemgesprek nog niet had plaatsgevonden.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank, waardoor het huisverbod herleefde. De uitspraak bevestigde dat de burgemeester in beginsel tien dagen de tijd heeft om noodzakelijke hulpverlening op te starten na oplegging van een huisverbod, tenzij er bijzondere feiten en omstandigheden zijn die een andere beslissing rechtvaardigen. De uitspraak heeft geen gevolgen voor [wederpartij], omdat de periode van het huisverbod inmiddels was verstreken.

Uitspraak

201807347/1/A3.
Datum uitspraak: 8 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Amsterdam,
appellant,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 9 juli 2018 in zaken nrs. C/13/650798 / FA RK 18/4268 en C/13/650799 / KG ZA 18/723 in het geding tussen:
[wederpartij], wonend te Amsterdam,
en
de burgemeester.
Procesverloop
Bij besluit van 4 juli 2018 heeft de burgemeester aan [wederpartij] een huisverbod opgelegd voor de periode van 4 juli 2018 15:38 uur tot 14 juli 2018 15:38 uur voor de woning aan de [locatie] te Amsterdam.
Bij mondelinge uitspraak van 9 juli 2018 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 juli 2018 vernietigd vanaf de datum van de uitspraak. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de burgemeester hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2019, waar de burgemeester, vertegenwoordigd door F.W.E. Eekhof en mr. H. Nota, en [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. K.J. Korteweg, advocaat te Eindhoven, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 3 juli 2018 deed de vader van [wederpartij] melding van huiselijk geweld. [wederpartij] heeft tijdens dit incident het hoofd van zijn moeder tegen een vlakte aan geramd, haar één of meer kopstoten gegeven, haar keel dichtgeknepen en haar mond met zijn hand bedekt terwijl zij om hulp vroeg. [wederpartij] was ten tijde van het incident meerderjarig en heeft meerdere psychische stoornissen, te weten het syndroom van Asperger, ASS en OCD. De burgemeester heeft vervolgens bij besluit van 4 juli 2018 het huisverbod opgelegd dat hij heeft gebaseerd op het Risicotaxatie-instrument Huiselijk Geweld.
De rechtbank heeft het besluit van 4 juli 2018 vernietigd vanaf de datum van de uitspraak, omdat het gevaar voor de ouders van [wederpartij] volgens de rechtbank gelet op de standpunten van partijen inmiddels was geweken en op 10 juli 2018 een systeemgesprek met alle betrokkenen zou plaatsvinden waarbij goede afspraken tussen alle betrokkenen over een reële aanvang met de hulpverlening gemaakt zouden kunnen worden.
Wettelijk kader
2.        Artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijk huisverbod (hierna: Wth) luidt: "De burgemeester kan een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Het verbod geldt voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9. […]."
Artikel 6, tweede lid, van de Wth luidt: "De rechter betrekt bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod."
Hoger beroep
3.    De burgemeester betoogt dat de rechtbank ten onrechte het huisverbod heeft opgeheven, nu de dreiging van het gevaar nog steeds bestond. Daartoe voert hij het volgende aan. De rechtbank heeft de opheffing alleen op de standpunten van de partijen gebaseerd zonder nadere toelichting, terwijl de standpunten bovendien sterk van elkaar verschilden. Daarmee ontbeert de uitspraak een deugdelijke motivering. De rechtbank heeft verder miskend dat de Blijfgroep had geadviseerd om het huisverbod in stand te laten. Uit de uitspraak van de Afdeling van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2384, volgt verder dat de rechtbank een huisverbod alleen vroegtijdig mag opheffen wanneer zich bijzondere feiten of omstandigheden voordoen. In beginsel moet de burgemeester gedurende tien dagen de tijd krijgen om de noodzakelijke hulpverlening op te starten. Uit dezelfde uitspraak volgt dat niet op voorhand kan worden aangenomen dat een systeemgesprek met alle betrokkenen de dreiging van het gevaar kan wegnemen. Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 28 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1065, dat de enkele aanvaarding van hulpverlening slechts een indicatie is dat de dreiging van het gevaar of een ernstig vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Van belang is of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en of de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken, hetgeen hier niet het geval was, aldus de burgemeester.
Beoordeling hoger beroep
4.    In hoger beroep is de oplegging van het huisverbod niet in het geding. Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of de rechtbank het besluit van 4 juli 2018 terecht heeft vernietigd, voor zover het betrekking heeft op de na de zitting resterende duur van het huisverbod.
4.1.    Uit artikel 6, tweede lid, van de Wth volgt dat de rechter, als het huisverbod nog geldt op de dag waarop hij uitspraak doet, dient te bezien of zich na de oplegging van het huisverbod feiten of omstandigheden hebben voorgedaan waaruit blijkt dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan zich ten tijde van de beoordeling door de rechter niet langer voordoet, zodat het niet gerechtvaardigd is het huisverbod te laten voortduren.
4.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2384) en de burgemeester terecht aanvoert, blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 6 van de Wth (Kamerstukken II 2005/06, 30 657, nr. 3, blz. 25) dat als de uithuisgeplaatste na de oplegging of verlenging van het huisverbod een aanbod tot hulpverlening heeft aanvaard, dit een indicatie is dat de dreiging van gevaar of het vermoeden daarvan mogelijk niet langer bestaat. Bij de beoordeling of die dreiging of het vermoeden daarvan daadwerkelijk niet langer bestaat, is van belang of de uithuisgeplaatste inmiddels een reële aanvang met de hulpverlening heeft gemaakt en de verwachting gerechtvaardigd is dat hij aan de hulpverlening blijft meewerken. In dit geval heeft [wederpartij] na de oplegging van het huisverbod gesteld open te staan voor hulpverlening en stond vast dat er een systeemgesprek de dag na de zitting bij de rechtbank zou plaatsvinden. De enkele wil van [wederpartij] om hulpverlening te aanvaarden, was echter onvoldoende aanleiding om het huisverbod op te heffen. Er had immers nog geen systeemgesprek plaatsgevonden. Dit gesprek tussen de gezinsleden, deskundigen en hulpverleners is er juist voor bedoeld om de behoeften van de betrokkenen, mede in het kader van de hulpverlening, in kaart te brengen, veiligheidsafspraken te maken en voldoende informatie te verkrijgen om de burgemeester te kunnen adviseren over de vraag of het huisverbod opgeheven of verlengd moet worden. Nu niets van het bovenstaande was gebeurd, kan niet worden gezegd dat ten tijde van de uitspraak een reële aanvang was gemaakt met de hulpverlening. Evenmin kon op voorhand worden aangenomen dat de dreiging van gevaar met het systeemgesprek zou worden weggenomen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte geoordeeld dat het huisverbod niet langer mocht voortduren. Het betoog slaagt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover daarbij het beroep gegrond is verklaard en het besluit van 4 juli 2018 is vernietigd. Doende wat de rechtbank had moeten  doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen dit besluit van de burgemeester alsnog ongegrond verklaren. Dit betekent dat het vernietigde gedeelte van het besluit tot het opleggen van het huisverbod herleeft. Dat heeft echter geen gevolgen voor [wederpartij], omdat het huisverbod voor de periode van 4 juli 2018 15:38 uur tot 14 juli 2018 15:38 uur is opgelegd en deze periode reeds is verstreken. Voor de burgemeester is deze uitspraak van belang omdat de Afdeling haar eerdere uitspraken bevestigt waarin is beslist dat een burgemeester na de oplegging van een huisverbod in beginsel tien dagen de tijd heeft om de noodzakelijke hulpverlening op te starten, tenzij sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden. De Afdeling is het eens met de burgemeester dat het systeemgesprek, waaraan alle gezinsleden, deskundigen en hulpverleners deelnemen, in beginsel het moment is om te bezien of het huisverbod kan worden opgeheven.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 9 juli 2018 in zaken nrs. C/13/650798 / FA RK 18/4268 en C/13/650799 / KG ZA 18/723, voor zover daarbij het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de burgemeester van Amsterdam van 4 juli 2018, kenmerk 187874/211468, gegrond is verklaard en dit besluit is vernietigd;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, griffier.
w.g. Daalder    w.g. De Vries
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2019
582-898.