ECLI:NL:RVS:2019:1447

Raad van State

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
201902725/2/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • H. Troostwijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake plaatsing ondergrondse restafvalcontainers in Den Haag

Op 2 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoekster, wonend te 's-Gravenhage, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Het geschil betreft het besluit van 19 februari 2019, waarbij het college het 'Definitief plaatsingplan ondergrondse restafvalcontainers Vruchtenbuurt (wijk 53), Segbroek, Den Haag' heeft vastgesteld. Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreest dat de plaatsing van de ondergrondse afvalcontainers negatieve gevolgen zal hebben voor de waarde van haar woning en de leefbaarheid in de omgeving. Tijdens de zitting op 18 april 2019 heeft verzoekster, vertegenwoordigd door een gemachtigde, haar bezwaren toegelicht. Het college heeft de vertegenwoordigers mr. M.M.C. van der Helm en R. van Coevoorden gestuurd.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend in de bodemprocedure. Verzoekster heeft alternatieve locaties voorgesteld voor de plaatsing van de containers, maar het college heeft deze alternatieven afgewezen op basis van praktische bezwaren. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is om te oordelen dat de alternatieven van verzoekster zodanig geschikter zijn dat het college in redelijkheid voor die alternatieven had moeten kiezen. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 2 mei 2019.

Uitspraak

201902725/2/A1.
Datum uitspraak: 2 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te 's-Gravenhage,
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 februari 2019 heeft het college het "Definitief plaatsingplan ondergrondse restafvalcontainers Vruchtenbuurt (wijk 53), Segbroek, Den Haag" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 april 2019, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. M.M.C. van der Helm en R. van Coevoorden, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.      Het college heeft in het besluit van 19 februari 2019 locaties aangewezen waar ondergrondse afvalcontainers (hierna: ORAC's) zullen worden geplaatst. Het besluit voorziet onder meer in de plaatsing van twee ORAC’s op locatie nr. 53-13 op de hoek van de Appelstraat en de Perenstraat ter hoogte van [locatie]. [verzoekster] woont op het adres [locatie].
3.    [verzoekster] betoogt dat de plaatsing van de ORAC’s op locatie nr. 53-13 negatieve gevolgen zal hebben voor de waarde van haar woning en de leefbaarheid, nu deze pal voor de voordeur en het woonkamerraam worden geplaatst. Volgens [verzoekster] heeft het college de voorgestelde alternatieven niet serieus overwogen. Zij wijst er op dat verschillende buren, net als zij, en onafhankelijk van elkaar, als realistisch alternatief de middenberm van de Appelstraat (bij het beeld "Appie") hebben voorgesteld. Deze alternatieve locatie voldoet aan de maximale loopafstanden- en bereikbaarheidseisen, aldus [verzoekster].
3.1.    [verzoekster] heeft in haar zienswijze op drie alternatieve locaties gewezen: de middenberm van de Appelstraat waar nu een bankje staat dat nooit gebruikt wordt, de linkerhoek van de brede stoep aan de Appelstraat, alsmede het daartegenover gelegen parkeervak aan de Appelstraat. In de reactie op deze zienswijze heeft het college uiteengezet dat de locatie op de middenberm van de Appelstraat geen verbetering is van het ontwerp plaatsingsplan in verband met langere loopafstanden voor omwonenden, dat de locatie op de linkerhoek van de brede stoep aan de Appelstraat geen geschikte locatie is in verband met bomen die problemen opleveren bij de lediging van de ondergrondse restafvalcontainers, omdat er een vrije hoogte van minimaal 8 meter dient te zijn ter plaatse van en in de directe nabijheid van de ORAC’s en dat het parkeervak evenmin een verbetering is van het ontwerp plaatsingsplan, omdat voor deze locatie onnodig een parkeerplaats zou moeten worden opgeofferd. Ter zitting heeft Van Dijk nog gewezen op de rechterhoek van de brede stoep aan de Appelstraat. Het college heeft ter zitting toegelicht dat dit geen geschikter alternatief is, omdat de doorloopruimte zou worden geblokkeerd door het plaatsen van ORAC’s en de toegang tot het speelterrein zich op die locatie bevindt. Ter zitting heeft het college verzoeker wel meegedeeld bereid te zijn om te overleggen hoe de ORAC’s ter plekke zo gunstig mogelijk voor verzoeker kunnen worden geplaatst.
De voorzieningenrechter ziet op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat een of meer van de door [verzoekster] aangedragen alternatieven zodanig geschikter zijn dat het college daarom in redelijkheid voor dat alternatief had moeten kiezen.
4.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kos, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Kos
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019
580.