ECLI:NL:RVS:2019:1443

Raad van State

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
201805574/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die op 24 mei 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. Het hoger beroep is ingesteld tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Almelo, dat op 29 mei 2017 een verzoek om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) had afgewezen. Het college weigerde de openbaarmaking van een vertrouwelijke rapportage van de politie, omdat dit in strijd zou zijn met de belangen van opsporing en vervolging van strafbare feiten. Later, op 31 juli 2017, wijzigde het college dit besluit en maakte de rapportage alsnog openbaar, omdat het strafrechtelijke onderzoek was afgerond. Echter, op 10 oktober 2017 verklaarde het college het bezwaar van [appellant] tegen het oorspronkelijke besluit niet-ontvankelijk, omdat hij inmiddels over de gevraagde rapportage beschikte.

Tijdens de zitting op 4 maart 2019 betoogde [appellant] dat de rechtbank had miskend dat het college de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar niet had vergoed, en dat er meer informatie beschikbaar was dan alleen de verstrekte rapportage. De rechtbank oordeelde echter dat het college terecht had geoordeeld dat het verzoek om proceskostenveroordeling in bezwaar was afgewezen, omdat het college de gevraagde informatie alsnog had verstrekt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten om [appellant] niet te horen in bezwaar, aangezien hij geen belang meer had bij de behandeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2017. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201805574/1/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 mei 2018 in zaak nr. 17/2487 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2017 heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft college het besluit van 29 mei 2017 gewijzigd en het verzoek ingewilligd.
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 29 mei 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college vertegenwoordigd door N.R.H. Hogenkamp en W. Schurink-Loman, zijn verschenen.
Overwegingen
1.    Op 11 mei 2017 heeft [appellant] met een beroep op de Wob verzocht om alle documenten en gegevensdragers waaruit blijkt dat het handhavingstraject inzake [locatie] te Almelo is opgestart naar aanleiding van een nadrukkelijke opdracht.
Bij het besluit van 29 mei 2017 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het gaat om een vertrouwelijke rapportage afkomstig van de politie. Deze rapportage heeft het college geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob: het openbaar maken van de informatie weegt niet op tegen de belangen van opsporing en vervolging van strafbare feiten of inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
Dit besluit heeft het college op 31 juli 2017 gewijzigd. De rapportage is alsnog openbaar gemaakt, omdat het strafrechtelijke onderzoek inmiddels was afgerond.
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 29 mei 2017 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat hij inmiddels over de gevraagde rapportage beschikt en hij daarom geen procesbelang meer heeft.
2.    [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar niet heeft vergoed, aangezien het besluit van 29 mei 2017 is herroepen. Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat er meer informatie voorhanden is dan alleen de aan hem verstrekte rapportage. Er is namelijk overleg geweest met de politie over een samenhangende zaak. Dit overleg moet volgens [appellant] in een verslag of een e-mail zijn neergelegd. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
2.1.    De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het verzoek om een proceskostenveroordeling in bezwaar terecht heeft afgewezen. Redengevend daarvoor is dat het college de gevraagde informatie alsnog heeft toegezonden toen het strafrechtelijke onderzoek, waar de rapportage over gaat, op 20 juli 2017 was afgerond. Met het besluit van 31 juli 2017 heeft het college het eerdere besluit van 29 mei 2017 weliswaar herroepen, maar niet wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Of het college over meer stukken beschikt dan zijn openbaar gemaakt en aan [appellant] verstrekt, kan in deze procedure niet aan de orde komen. In het besluit van 29 mei 2017 is het college ervan uitgegaan dat alleen de rapportage onder het Wob-verzoek valt. Deze rapportage werd evenwel geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob. Het bezwaar van [appellant] is alleen gericht tegen de weigering van deze rapportage. In bezwaar heeft hij niet aangevoerd dat er volgens hem meer stukken onder het verzoek vallen. Na de toezending van de rapportage heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het Wob-verzoek inmiddels was toegewezen en [appellant] geen belang meer had bij een beoordeling van zijn bezwaar. Omdat [appellant] alleen gronden tegen de weigering van de rapportage had aangevoerd, mocht het college ervan uitgaan dat met de toezending van het rapport volledig aan het Wob-verzoek was voldaan. Het beroep was gericht tegen het besluit van 10 oktober 2017 en zag dus alleen op het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Nu volledig aan het verzoek van [appellant] was tegemoetgekomen en hij geen belang meer had bij de behandeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2017, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van het horen van [appellant] af te zien.
Het betoog faalt.
3.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Niane-van de Put
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019
805.