201805574/1/A3.
Datum uitspraak: 1 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Almelo,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 24 mei 2018 in zaak nr. 17/2487 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Almelo.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2017 heeft het college een verzoek van [appellant] om openbaarmaking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) afgewezen.
Bij besluit van 31 juli 2017 heeft college het besluit van 29 mei 2017 gewijzigd en het verzoek ingewilligd.
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 29 mei 2017 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 maart 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college vertegenwoordigd door N.R.H. Hogenkamp en W. Schurink-Loman, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Op 11 mei 2017 heeft [appellant] met een beroep op de Wob verzocht om alle documenten en gegevensdragers waaruit blijkt dat het handhavingstraject inzake [locatie] te Almelo is opgestart naar aanleiding van een nadrukkelijke opdracht.
Bij het besluit van 29 mei 2017 heeft het college dit verzoek afgewezen. Het gaat om een vertrouwelijke rapportage afkomstig van de politie. Deze rapportage heeft het college geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob: het openbaar maken van de informatie weegt niet op tegen de belangen van opsporing en vervolging van strafbare feiten of inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen.
Dit besluit heeft het college op 31 juli 2017 gewijzigd. De rapportage is alsnog openbaar gemaakt, omdat het strafrechtelijke onderzoek inmiddels was afgerond.
Bij besluit van 10 oktober 2017 heeft het college het bezwaar van [appellant] tegen het besluit van 29 mei 2017 kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat hij inmiddels over de gevraagde rapportage beschikt en hij daarom geen procesbelang meer heeft.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college ten onrechte de door hem gemaakte proceskosten in bezwaar niet heeft vergoed, aangezien het besluit van 29 mei 2017 is herroepen. Daarnaast heeft de rechtbank miskend dat er meer informatie voorhanden is dan alleen de aan hem verstrekte rapportage. Er is namelijk overleg geweest met de politie over een samenhangende zaak. Dit overleg moet volgens [appellant] in een verslag of een e-mail zijn neergelegd. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] aangevoerd dat hij ten onrechte niet is gehoord in bezwaar.
2.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college het verzoek om een proceskostenveroordeling in bezwaar terecht heeft afgewezen. Redengevend daarvoor is dat het college de gevraagde informatie alsnog heeft toegezonden toen het strafrechtelijke onderzoek, waar de rapportage over gaat, op 20 juli 2017 was afgerond. Met het besluit van 31 juli 2017 heeft het college het eerdere besluit van 29 mei 2017 weliswaar herroepen, maar niet wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. Of het college over meer stukken beschikt dan zijn openbaar gemaakt en aan [appellant] verstrekt, kan in deze procedure niet aan de orde komen. In het besluit van 29 mei 2017 is het college ervan uitgegaan dat alleen de rapportage onder het Wob-verzoek valt. Deze rapportage werd evenwel geweigerd krachtens artikel 10, tweede lid, aanhef en onder c en d, van de Wob. Het bezwaar van [appellant] is alleen gericht tegen de weigering van deze rapportage. In bezwaar heeft hij niet aangevoerd dat er volgens hem meer stukken onder het verzoek vallen. Na de toezending van de rapportage heeft het college het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het Wob-verzoek inmiddels was toegewezen en [appellant] geen belang meer had bij een beoordeling van zijn bezwaar. Omdat [appellant] alleen gronden tegen de weigering van de rapportage had aangevoerd, mocht het college ervan uitgaan dat met de toezending van het rapport volledig aan het Wob-verzoek was voldaan. Het beroep was gericht tegen het besluit van 10 oktober 2017 en zag dus alleen op het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar. Nu volledig aan het verzoek van [appellant] was tegemoetgekomen en hij geen belang meer had bij de behandeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 29 mei 2017, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten om van het horen van [appellant] af te zien.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Niane-van de Put, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Niane-van de Put
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019
805.