201809828/1/A1.
Datum uitspraak: 23 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker],
en
het dagelijks bestuur van Avri,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2018 heeft het dagelijks bestuur besloten een ondergrondse container voor restafval (hierna: ORAC) te plaatsen op of bij [locatie] te Dodewaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bezwaar gemaakt.
[verzoeker] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 9 januari 2019, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. J.B. van Doorn en D. Post, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [verzoeker] woont op het adres [locatie] te Dodewaard. Het besluit van 15 november 2018 voorziet in de plaatsing van een ORAC in de nabijheid van haar woning. [verzoeker] is het niet eens met de aanwijzing van de locatie. Zij heeft een voorlopige voorziening gevraagd om te voorkomen dat het dagelijks bestuur tot de plaatsing van de ORAC zal overgaan voordat het op haar bezwaren heeft beslist.
2. [verzoeker] betoogt dat het dagelijks bestuur de locatie [locatie] niet heeft kunnen aanwijzen voor de plaatsing van een ORAC. Onder verwijzing naar de door het algemeen bestuur van Avri opgestelde richtlijnen voor het plaatsen van inzamelvoorzieningen voert [verzoeker] aan dat niet inzichtelijk is dat de locatie voldoet aan de eisen van verkeersveiligheid. De ORAC wordt geplaatst naast de garages van de woningen aan de Lindenhof 8 en [locatie]. Deze garages zijn niet voorzien van een uitrit en komen direct uit op een bestaand voet- en fietspad. Dit levert volgens [verzoeker] een zeer gevaarlijke situatie op, omdat bestuurders bij het uitrijden van de garages geen zicht hebben op de aankomende fietsers en wandelaars. Door het plaatsen van de ORAC zal het aantal verkeersbewegingen ter plaatse toenemen, waardoor de situatie onveiliger wordt. Volgens [verzoeker] is voorts niet duidelijk waarom de ORAC in een uithoek van de wijk is geplaatst en niet op een centraal punt. [verzoeker] wijst er voorts op dat het inzamelvoertuig vanwege de beperkte ruimte niet kan draaien zodat het achteruit moet rijden, dat als gevolg van de plaatsing van de ORAC parkeerplaatsen verdwijnen en dat er een alternatieve locatie voor de ORAC is die veiliger omdat daar minder verkeersbewegingen zijn.
2.1. Het dagelijks bestuur heeft inmiddels in een door Antea Group opgestelde memo van 20 december 2018 gereageerd op bezwaargronden van [verzoeker]. Daarbij heeft het gemotiveerd uiteengezet waarom is gekozen voor de vergunde locatie en waarom het door [verzoeker] voorgestelde alternatief minder geschikt is. Gelet op de inhoud van de memo bestaat naar het oordeel van de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van 15 november 2018 niet in bezwaar in stand zal blijven.
3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.M. Melenhorst, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Melenhorst
voorzieningenrechter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2019
490.