201801176/1/A2.
Datum uitspraak: 1 mei 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 28 december 2017 in zaken nrs. 17/2709 en 17/2711 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluiten van 5 november 2011 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot kinderopvangtoeslag voor [appellante] over 2007 en 2008 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 18 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 december 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Awb heeft de Afdeling bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.
Overwegingen
1. [appellante] heeft in 2007 en 2008 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze voorschotten bij de besluiten van 5 november 2011 vastgesteld op nihil. Op 10 oktober 2016 heeft [appellante] bezwaar gemaakt tegen deze besluiten. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 18 februari 2017 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens te late indiening. Volgens [appellante] is sprake van verschoonbare termijnoverschrijding omdat de besluiten naar een verkeerd adres zijn verstuurd.
2. [appellante] stelt dat zij de besluiten van 5 november 2011 nooit heeft ontvangen, omdat deze naar het adres [locatie 1] Den Haag zijn verstuurd in plaats van naar het door haar opgegeven correspondentieadres [locatie 2]. De rechtbank heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft kunnen volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het adres dat in de Basis registratie personen (hierna: Brp) is opgenomen, waarop [appellante] van 24 april 2007 tot en met 21 mei 2012 stond ingeschreven.
3. Volgens [appellante] heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft onzorgvuldig en slordig gehandeld. Zij reageert altijd adequaat op de post van de Belastingdienst/Toeslagen, aldus [appellante].
4. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de besluiten van 5 november 2011 naar het in de Brp bekende adres gestuurd. [appellante] stond op dit adres ingeschreven van 24 april 2007 tot en met 21 mei 2012. [appellante] heeft in hoger beroep niet gemotiveerd betwist dat de besluiten niet naar het juiste adres zijn verzonden. Dat het dossier zich volgens [appellante] zou kenmerken door rommeligheid leidt niet tot het oordeel dat redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de ontvangst van de besluiten. De rechtbank heeft terecht overwogen dat die omstandigheden, wat daar ook van zij, geen verband houden met het niet-tijdig bezwaar maken. De stelling van [appellante] dat zij altijd adequaat reageert op de post van de Belastingdienst/Toeslagen, leidt evenmin tot het oordeel dat de ontvangst van de besluiten redelijkerwijs kan worden betwijfeld.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.F.J. Bindels, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Bindels
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019
85-921.