ECLI:NL:RVS:2019:1409

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
201802483/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
  • H.G. Lubberdink
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling met familie in Nederland

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank het beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en een eerdere afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning vernietigde. De vreemdeling, een 75-jarige vrouw van Iraakse afkomst, had in 2014 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, omdat zij bij haar in Nederland verblijvende kinderen wilde verblijven. De staatssecretaris had deze aanvraag in 2016 afgewezen, omdat de vreemdeling niet aannemelijk had gemaakt dat er tussen haar en haar kinderen 'more than the normal emotional ties' bestonden, wat volgens artikel 8 van het EVRM vereist is voor het bestaan van een beschermenswaardig familie- of gezinsleven.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had afgewezen, maar de staatssecretaris ging in hoger beroep. De vreemdeling, vertegenwoordigd door drs. F.W. King, voerde incidenteel hoger beroep aan, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen 'more than the normal emotional ties' bestonden en dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het EVRM. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond.

Uitspraak

201802483/1/V1.
Datum uitspraak: 30 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.    de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.    [de vreemdeling],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2018 in zaak nr. 17/7031 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 26 januari 2017 heeft de staatssecretaris, voor zover thans van belang, een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 24 maart 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 23 februari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door drs. F.W. King, rechtsbijstandverlener te Leiden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een zienswijze naar voren gebracht.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1.    De vreemdeling is 75 jaar oud en komt oorspronkelijk uit Irak. Van 1998 tot 2000 is zij in het bezit geweest van een 'voorwaardelijke verblijfsvergunning'. In 2000 is zij vertrokken naar de Verenigde Staten van Amerika (hierna: VS). Daar heeft zij de Amerikaanse nationaliteit verkregen. In 2013 is zij naar Nederland gekomen. Omdat zij bij haar in Nederland verblijvende meerderjarige kinderen (hierna: de kinderen) wil verblijven, heeft zij in 2014 een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft die aanvraag in 2016 afgewezen, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat tussen haar en de kinderen 'more than the normal emotional ties' bestaan, zodat geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat. Voorts heeft zij in 2016 voorliggende aanvraag ingediend voor verblijf bij de kinderen. De staatssecretaris heeft deze aanvraag om dezelfde reden afgewezen als de eerdere aanvraag.
Incidenteel hoger beroep
2.    Wat de vreemdeling in het incidenteel hogerberoepschrift naar voren brengt, richt zich niet tegen enig onderdeel van de uitspraak van de rechtbank. Om deze reden is geen sprake van een grief in de zin van artikel 85, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000). Daarom is niet voldaan aan artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000.
2.1.    Het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling is, gelet op artikel 85, derde lid, van de Vw 2000, kennelijk niet-ontvankelijk.
Hoger beroep
3.    In de enige grief klaagt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het afwijzen van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Volgens de staatssecretaris bestaan tussen de vreemdeling en de kinderen geen 'more than the normal emotional ties'. Hij heeft zich in de eerdere procedure terecht op het standpunt gesteld dat tussen de vreemdeling en de kinderen voormelde 'ties' niet bestaan, en de vreemdeling heeft in voorliggende procedure uitsluitend als nieuwe omstandigheid aangevoerd - maar met de door haar overgelegde brief van 14 november 2017 van de behandelend psychotherapeut niet aannemelijk gemaakt - dat één zoon vanwege zijn medische situatie exclusief van haar afhankelijk is (hierna: de zoon), aldus de staatssecretaris.
3.1.    De staatssecretaris betoogt terecht dat tussen de vreemdeling en de zoon geen 'more than the normal emotional ties' bestaan. Het gaat in zowel de eerdere, als voorliggende procedure over een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel '8 EVRM' of 'humanitair'. De vreemdeling heeft in voorliggende procedure uitsluitend als nieuwe omstandigheid aangevoerd dat de zoon vanwege zijn medische situatie van haar afhankelijk is. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de vreemdeling met de brief van 14 november 2017 niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zoon vanwege zijn medische situatie niet buiten de aanwezigheid van de vreemdeling kan, omdat uit deze brief niet volgt dat andere familieleden of derden de door de zoon benodigde hulp niet kunnen geven. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte geconcludeerd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het afwijzen van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
De grief slaagt.
Conclusie hoger beroep
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou moeten doen, zal de Afdeling het besluit van 24 maart 2017 toetsen in het licht van de daartegen in eerste aanleg aangevoerde beroepsgronden, voor zover daarop, na wat hiervoor is overwogen, nog moet worden beslist. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat uit haar uitspraak van 29 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1417, volgt dat de vraag of 'more than the normal emotional ties' bestaan, alleen van belang is voor het antwoord op de vraag of familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat.
Beroep
5.    De vreemdeling heeft aangevoerd dat het vanwege het besluit van de president van de VS van 27 januari 2017 (Executive Order 13769) niet meer vanzelfsprekend is dat zij weer tot de VS zal worden toegelaten, omdat zij oorspronkelijk uit Irak komt.
5.1.    De president van de VS heeft het besluit van 27 januari 2017 vervangen door de proclamatie van 24 september 2017 (Presidential Proclamation 9645). Uit de proclamatie volgt niet dat personen zoals de vreemdeling, hieronder vallen.
De beroepsgrond faalt.
6.    De vreemdeling heeft ten slotte aangevoerd dat de staatssecretaris zich in strijd met het arrest van het EHRM van 18 oktober 2006, Üner tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099, op het standpunt heeft gesteld dat geen beschermenswaardig privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat.
6.1.    De beroepsgrond faalt, alleen al omdat de vreemdeling niet heeft toegelicht waarom in haar geval beschermenswaardig privéleven bestaat.
De beroepsgrond faalt.
Conclusie beroep
7.    Het beroep is ongegrond.
8.    Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk;
II.    verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
III.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 februari 2018 in zaak nr. 17/7031;
IV.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Schuurman
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2019
282-861.