ECLI:NL:RVS:2019:1406
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening vrijheidsontnemende maatregel vreemdeling
Op 30 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft een vreemdeling aan wie op 18 maart 2019 een vrijheidsontnemende maatregel was opgelegd. De vreemdeling had tegen deze maatregel beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 9 april 2019 het beroep ongegrond verklaarde en het verzoek om schadevergoeding afwees. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bodemprocedure moet worden aangehouden vanwege de rechtsvragen die de grieven van de vreemdeling oproepen. Gelet op de termijnen die voortvloeien uit artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en de stand van zaken in de procedure, weegt het belang van de vreemdeling bij opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel zwaarder dan het belang van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bij het voortduren van deze maatregel.
Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van de uitspraak op te heffen. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn vastgesteld op € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 30 april 2019.