ECLI:NL:RVS:2019:1405

Raad van State

Datum uitspraak
30 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
201902141/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenveroordeling in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, op 15 maart 2019 hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 maart 2019. De vreemdeling verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. Op 4 april 2019 heeft de vreemdeling echter zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om proceskostenveroordeling van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit verzoek volgde op de mededeling dat de bodemprocedure werd aangehouden en de staatssecretaris de maatregel van bewaring had opgeheven.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, aangezien de staatssecretaris niet op het verzoek om proceskostenveroordeling heeft gereageerd, ervan uitgegaan kan worden dat de staatssecretaris de vreemdeling tegemoet is gekomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in verband met de behandeling van het verzoek zijn opgekomen, tot een bedrag van € 512,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak is gedaan door de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, mr. N. Verheij, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.M. Meurs-Heuvel, en is openbaar uitgesproken op 30 april 2019.

Uitspraak

201902141/2/V3.
Datum uitspraak: 30 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op het verzoek van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
om proceskostenveroordeling in geval van intrekking van een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikelen 8:84 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: de Awb).
Procesverloop
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Thelosen, advocaat te Amsterdam, heeft op 15 maart 2019 hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 12 maart 2019 in zaak nr. NL19.3861. Tevens heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij bericht van 4 april 2019 heeft de vreemdeling het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken en de voorzieningenrechter verzocht de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid te veroordelen in de bij hem opgekomen proceskosten.
Desgevraagd heeft de vreemdeling het verzoek nader toegelicht.
Overwegingen
1.    In zijn verzoek om voorlopige voorziening verzocht de vreemdeling om opheffing van de maatregel van bewaring omdat hij verwachtte dat de bodemprocedure zou worden aangehouden in afwachting van een uitspraak van de Afdeling over de digitale ondertekening van de uitspraken van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling heeft zijn verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening ingetrokken nadat de Afdeling had laten weten dat de bodemprocedure werd aangehouden en de staatssecretaris de maatregel van bewaring had opgeheven. Aangezien de staatssecretaris niet op het verzoek om proceskostenveroordeling van de vreemdeling heeft gereageerd, wordt ervan uitgegaan dat hij de vreemdeling tegemoet is gekomen als bedoeld in artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb.
2.    Het verzoek dient als kennelijk gegrond op na te melden wijze te worden toegewezen.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Meurs-Heuvel, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Meurs-Heuvel
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 april 2019
47-873.