ECLI:NL:RVS:2019:1383

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
26 april 2019
Zaaknummer
201808083/2/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek tot beperkte kennisneming in hoger beroep inzake geheimhouding van documenten

In deze zaak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 augustus 2018, waarin de rechtbank een beslissing heeft genomen in een geschil tussen [appellante] en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De minister heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verzocht om te bepalen dat alleen de Afdeling kennis mag nemen van een zienswijze van de Federatie Nederlandse Vakbeweging, ingediend op 7 november 2017. Dit verzoek is gedaan op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om de kennisneming van bepaalde stukken te beperken indien gewichtige redenen dit rechtvaardigen.

De Afdeling heeft in haar overwegingen de belangen afgewogen. Enerzijds is er het belang dat partijen gelijkelijk toegang hebben tot relevante informatie voor het hoger beroep, en anderzijds het belang dat de bestuursrechter over alle benodigde informatie beschikt om de zaak zorgvuldig te kunnen afhandelen. De minister heeft aangegeven dat de zienswijze inhoudelijk ingaat op geheim te houden passages uit eerdere documenten, en dat het verstrekken van deze informatie aan [appellante] de bodemprocedure zou kunnen schaden.

Na zorgvuldige afweging heeft de Afdeling besloten dat het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek toegewezen, waardoor de kennisneming van de zienswijze door [appellante] wordt beperkt. Deze beslissing is genomen om te waarborgen dat de procedure niet wordt bemoeilijkt door het verstrekken van informatie die onderwerp van geschil is in de bodemprocedure.

Uitspraak

201808083/2/A3.
Datum beslissing: 26 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd te [plaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 augustus 2018 in zaak nr. 18/612 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
[appellante] heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 augustus 2018 in zaak nr. 18/612.
De minister heeft één gedingstuk overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) medegedeeld dat uitsluitend de Afdeling hiervan kennis zal mogen nemen.
Het betreft een zienswijze van de Federatie Nederlandse Vakbeweging van 7 november 2017.
Overwegingen
1.    De minister heeft de Afdeling wegens het bestaan van gewichtige redenen verzocht te bepalen dat alleen de Afdeling van de zienswijze kennis zal nemen. De zienswijze valt niet onder het verzoek van [appellante] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, zodat de Afdeling hierover een beslissing dient te nemen.
2.    Gelet op artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist de Afdeling of de weigering dan wel beperking van de kennisneming van een stuk gerechtvaardigd is. Deze beslissing vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat de bestuursrechter beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daartegenover staat dat de kennisneming door partijen van bepaalde gegevens het algemeen belang, het belang van één of meer partijen en/of het belang van derden onevenredig kan schaden.
3.    Zoals de minister in zijn verzoek om beperking van de kennisneming heeft vermeld, wordt in de zienswijze inhoudelijk ingegaan op geheim te houden passages uit de brief van 19 december 2016 met als onderwerp "Melding ex art. 8 WAADI" (document 1) en meldinggegevens van 22 december 2016 (document 2). De vraag of het achterwege blijven van (volledige) inzage in onder meer document 1 en 2 terecht is, staat ter beoordeling in het geschil in de bodemprocedure. Reeds omdat de vraag of het achterwege blijven van het verstrekken van deze informatie terecht is het onderwerp van geschil vormt, kan deze informatie niet gedurende de loop van de procedure aan [appellante] worden verstrekt. Met verstrekking zou in zoverre worden vooruitgelopen op het oordeel van de Afdeling in de bodemprocedure; die procedure zou door de verstrekking in zoverre zinloos worden.
4.    De Afdeling acht daarom het verzoek tot beperkte kennisneming gerechtvaardigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek toe.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer, in tegenwoordigheid van B. Ley-Nell, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Ley-Nell
lid van de enkelvoudige geheimhoudingskamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2019