ECLI:NL:RVS:2019:1351

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
201807529/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen over betalingsregeling voor terugvordering huur- en zorgtoeslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het beroep van [appellante] tegen een besluit van de Belastingdienst/Toeslagen ongegrond werd verklaard. Het besluit van 5 oktober 2017 verleende [appellante] uitstel van betaling onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden € 70,00 per maand terugbetaalt van een teveel ontvangen bedrag van € 1.670,00 aan huur- en zorgtoeslag over het jaar 2016. De Belastingdienst/Toeslagen had het bezwaar van [appellante] tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de rechtbank bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 26 juli 2018.

Tijdens de zitting op 19 maart 2019 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen geen rekening heeft gehouden met haar noodzakelijke zorgkosten. [appellante] stelt dat deze kosten haar inkomen onder het bestaansminimum brengen en dat de Belastingdienst/Toeslagen onredelijk handelt door deze kosten niet mee te nemen in de berekening van haar betalingscapaciteit. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de relevante regelgeving, waaronder de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de Uitvoeringsregeling IW, in overweging genomen.

De Afdeling oordeelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingsregeling op € 70,00 per maand heeft vastgesteld. De wettelijke bepalingen zijn limitatief en de zorgkosten van [appellante] zijn niet opgenomen in de opsomming van uitgaven die in aanmerking komen voor de berekening van de betalingscapaciteit. De conclusie is dat het hoger beroep ongegrond is en de aangevallen uitspraak wordt bevestigd.

Uitspraak

201807529/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 26 juli 2018 in zaak nr. 18/608 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 5 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] uitstel van betaling verleend onder de voorwaarde dat zij gedurende 24 maanden een bedrag van € 70,00 per maand terugbetaalt.
Bij besluit van 17 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 26 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar [appellante] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De relevante regelgeving, zoals deze luidde ten tijde van belang, is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    [appellante] heeft op 6 september 2017 bij de Belastingdienst/Toeslagen een verzoek om het toestaan van een persoonlijke betalingsregeling ingediend in verband met de terugbetaling van een bedrag van € 1.670,00 aan teveel ontvangen huur- en zorgtoeslag over het jaar 2016. De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellante] bij besluit van 5 oktober 2017 uitstel van betaling verleend.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar bij besluit van 17 november 2017 ongegrond verklaard. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat haar berekende betalingscapaciteit voldoende is om het verschuldigde bedrag in 24 maanden terug te betalen. De Belastingdienst/Toeslagen wijst erop dat in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 (hierna: de Uitvoeringsregeling IW) uitputtend is geregeld met welke uitgaven rekening wordt gehouden bij de bepaling van de betalingscapaciteit. De dienst heeft bij het besluit van 17 november 2017 wel een nieuwe ingangsdatum voor de betalingsregeling vastgesteld.
Hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststelling van de betalingsregeling terecht geen rekening heeft gehouden met haar noodzakelijke zorgkosten die niet voor vergoeding in aanmerking komen. Hierdoor komt haar inkomen door de betalingsregeling onder het bestaansminimum, aldus [appellante]. Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] toegelicht dat de Belastingdienst/Toeslagen niet mag vasthouden aan het bepaalde in artikel 15 van de Uitvoeringsregeling IW, omdat dit in haar geval onredelijk uitpakt. In dat verband heeft [appellante] erop gewezen dat de door haar gemaakte zorgkosten, die niet door de verzekering worden vergoed, wel fiscaal kunnen worden afgetrokken, zodat niet te begrijpen valt waarom de Belastingdienst/Toeslagen met diezelfde kosten geen rekening houdt.
Beoordeling
3.1.    Zoals hiervoor overwogen, is in 2016 een bedrag van € 1.670,00 teveel aan huur- en zorgtoeslag aan [appellante] toegekend. Het uitgangspunt in de artikelen 26 en 28 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) is dat een belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel in zes weken moet terugbetalen aan de Belastingdienst/Toeslagen. Artikel 31 van de Awir geeft de bevoegdheid nadere regels te stellen met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling dienaangaande. Hiervan is gebruik gemaakt met artikel 7 van de Uitvoeringsregeling Awir.
3.2.    De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2253, overwogen dat in artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW, gelezen in verbinding met artikel 7, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Awir, limitatief is opgesomd welke uitgaven de Belastingdienst/Toeslagen meeneemt in de bepaling van de maandelijkse betalingscapaciteit bedoeld in artikel 13 van de Uitvoeringsregeling IW.
Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] verklaard dat zij de berekening van haar betalingscapaciteit op zichzelf niet betwist. Volgens [appellante] had de Belastingdienst/Toeslagen de regeling in haar geval buiten toepassing moeten laten, omdat artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW onredelijk uitpakt. In het besluit van 17 november 2017 heeft de dienst bij de berekening van de betalingscapaciteit van [appellante] overeenkomstig artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Uitvoeringsregeling IW haar uitgaven aan de betalingsregeling voor de huurtoeslag over 2015, de netto woonlasten en de premies zorgverzekering meegenomen. De feitelijke uitgaven voor noodzakelijke zorgkosten door [appellante] zijn voor de berekening van de betalingscapaciteit niet van belang, omdat deze uitgaven niet zijn opgenomen in de limitatieve opsomming van artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW. Anders dan [appellante] betoogt, is er geen reden deze wettelijke bepaling in haar geval buiten toepassing te laten. Het is de keuze van de wetgever om voor het stelsel van de toeslagen alleen de in artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling IW genoemde kosten mee te nemen bij de berekening van de betalingscapaciteit. Die keuze is niet onredelijk, gelet op het doel van de toeslagen. Dat de door [appellante] gemaakte zorgkosten wel fiscaal aftrekbaar zijn voor de inkomstenbelasting maakt dat niet anders, omdat daarvoor een ander wettelijk regime geldt.
De door de Belastingdienst/Toeslagen vastgestelde opeisbare betalingscapaciteit is € 268,00 per maand. Die capaciteit is toereikend om via de aangeboden standaard betalingsregeling van € 70,00 per maand gedurende twee jaren het bedrag van € 1.670,00 terug te betalen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingsregeling terecht heeft vastgesteld op € 70,00 per maand.
Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
633.
BIJLAGE
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
Artikel 28
1. De belanghebbende heeft de verplichting om het bedrag van een terugvordering alsmede de op de voet van artikel 27 verschuldigde rente binnen zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering te betalen aan de Belastingdienst/Toeslagen.
[..]
Artikel 31
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het verlenen van uitstel van betaling.
Uitvoeringsregeling Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 7
1. De Belastingdienst/Toeslagen stelt de belanghebbende in de gelegenheid een terugvordering te betalen in maandelijkse termijnen van 40 mits hij voldoet aan de door de Belastingdienst/Toeslagen nader te stellen voorwaarden.
[..]
3. Een betaling van de terugvordering in maandelijkse termijnen eindigt uiterlijk op de dag waarop sedert de vervaldag van de voor de terugvordering geldende betalingstermijn 24 maanden zijn verstreken. Indien de omvang van de terugvordering betaling in 24 maandelijkse termijnen van € 40 niet toelaat, kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking van het eerste en tweede lid, een betaling in maandelijkse termijnen van meer dan € 40 verlangen.
4. Op schriftelijk verzoek van de belanghebbende die aangeeft niet in staat te zijn de terugvordering overeenkomstig de voorgaande leden te betalen kan de Belastingdienst/Toeslagen, in afwijking in zoverre van de voorgaande leden, een betaling in termijnen toestaan gebaseerd op de betalingscapaciteit. De berekening van de betalingscapaciteit vindt plaats op de voet van artikel 13 van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990, met dien verstande dat de Belastingdienst/Toeslagen het netto-besteedbare inkomen van de belanghebbende vermeerdert met het netto-besteedbare inkomen van de persoon die ten tijde van de indiening van het verzoek als partner in de zin van artikel 3 van de wet kan worden beschouwd.
[..]
Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990
Artikel 11
Kwijtschelding wordt verleend voor:
[…]
b. het openstaande bedrag van de belastingaanslag dat resteert nadat:
[…]
2°. ten minste 80 percent van de betalingscapaciteit is aangewend;
een en ander onverminderd het bepaalde in artikel 8 en artikel 18.
Artikel 13
1. Onder betalingscapaciteit, bedoeld in artikel 11, wordt verstaan het positieve verschil in de periode van 12 maanden vanaf de datum waarop het verzoek om kwijtschelding is ingediend van het gemiddeld per maand te verwachten netto-besteedbare inkomen van de belastingschuldige in die periode en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van bestaan in die periode.
[…]
Artikel 15
1. Als uitgaven als bedoeld in artikel 14, eerste lid, worden in aanmerking genomen:
a. betalingen op belastingschulden, met uitzondering van die genoemd in artikel 8, tweede lid, en betalingen op terugvorderingen van tegemoetkomingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel h, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen;
b. het bedrag van de voor rekening van de belastingschuldige komende nettowoonlasten tot maximaal het bedrag, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag, voorzover dit meer is dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van die wet;
c. de niet door de werkgever ingehouden premies ziektekostenverzekering, de premie voor een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet en de premie voor verzekering ingevolge de Wet langdurige zorg, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de belastingschuldige geldt ingevolge artikel 475d, eerste, tweede en vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, en met de krachtens de Wet op de zorgtoeslag ontvangen zorgtoeslag;
[…]