ECLI:NL:RVS:2019:1346

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
201808701/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep zorgtoeslag en toepassing woonlandfactor

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin het voorschot zorgtoeslag voor 2018 door de Belastingdienst/Toeslagen was vastgesteld op € 165,00. De rechtbank had het besluit van de Belastingdienst vernietigd en het voorschot vastgesteld op € 1.102,00. De Belastingdienst had de woonlandfactor toegepast, omdat [appellante] in België woont en daar recht heeft op zorg. De woonlandfactor is een verhoudingsgetal dat de gemiddelde zorgkosten in Nederland vergelijkt met die in het woonland van de verzekerde. [appellante] betoogt dat deze toepassing leidt tot rechtsongelijkheid, omdat zij meer premie betaalt en minder zorgtoeslag ontvangt dan iemand die in Nederland woont.

De Raad van State oordeelt dat de Belastingdienst gebonden is aan de woonlandfactor en dat de toepassing daarvan niet kennelijk onredelijk is. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de woonlandfactor op een juiste wijze is toegepast. De situatie van [appellante] is niet te vergelijken met die van een verzekerde in Nederland, omdat de zorgkosten in België lager zijn. De wens van [appellante] om eenzelfde zorgtoeslag te ontvangen als iemand in Nederland zou leiden tot rechtsongelijkheid. De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond.

Uitspraak

201808701/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 september 2018 in zaak nr. 18/1706 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 28 december 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot zorgtoeslag van [appellante] over 2018 vastgesteld op € 165,00.
Bij besluit van 19 april 2018 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 19 april 2018 vernietigd, het besluit van 28 december 2017 herroepen, het voorschot zorgtoeslag van [appellante] over 2018 vastgesteld op € 1.102,00 en bepaald dat haar uitspraak in de plaats komt van het door haar vernietigde besluit. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] heeft de Nederlandse nationaliteit en een (Nederlands) AOW-pensioen. Zij woont met haar partner in België en heeft daar recht op zorg. Omdat de zorgkosten in België lager zijn dan in Nederland, heeft de Belastingdienst/Toeslagen een lager voorschot zorgtoeslag over 2018 vastgesteld dan [appellante] in Nederland zou ontvangen. Bij deze vaststelling heeft de dienst gebruik gemaakt van de zogenoemde woonlandfactor. Dit is een verhoudingsgetal tussen de gemiddelde kosten voor zorg in Nederland en in dit geval België. Deze woonlandfactor bedraagt in 2018 0,7193.
2.    [appellante] kan zich niet vinden in de uitgangspunten die aan de van toepassing zijnde regelgeving ten grondslag zijn gelegd en betoogt dat hierdoor en door toepassing van de woonlandfactor rechtsongelijkheid ontstaat. Volgens [appellante] betaalt zij omdat zij in België woont meer premie dan wanneer zij in Nederland zou wonen, terwijl zij minder zorgtoeslag ontvangt.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraken zelf voorziend het voorschot zorgtoeslag van [appellante] over 2018 vastgesteld en hierbij de woonlandfactor toegepast. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in zijn verweerschrift in hoger beroep te kennen gegeven dat de rechtbank de woonlandfactor op een juiste wijze heeft toegepast en dat toepassing van deze factor niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte de woonlandfactor heeft toegepast. [appellante] stelt zij dat zij goedkoper uit zou zijn indien zij zelf een Belgische ziektekostenverzekering zou kunnen afsluiten. Bovendien zou zij dan zelf kunnen bepalen bij wie ze verzekerd zou zijn en geen zorgverzekering voor Nederland hoeven af te sluiten.
[appellante] betaalt evenveel of zelfs meer aan zorg dan een verzekerde die in Nederland verblijft. Hierdoor en omdat bij de berekening van de hoogte van de zorgtoeslag een woonlandfactor wordt toegepast en deze door de goedkopere zorg in België tot een lagere toeslag leidt, is sprake van rechtsongelijkheid. [appellante] wenst eenzelfde zorgtoeslag te ontvangen als een verzekerde met een AOW-pensioen die in Nederland verblijft.
3.1.    In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet op de zorgtoeslag (hierna: de Wzt) staat dat wordt verstaan onder:
"drempelinkomen: 108% van het twaalfvoud van het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag per maand."
Artikel 2 van de Wzt luidt:
"1. Indien de normpremie voor een verzekerde in het berekeningsjaar minder bedraagt dan de standaardpremie in dat jaar, heeft de verzekerde aanspraak op een zorgtoeslag ter grootte van dat verschil. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij tweemaal de standaardpremie in aanmerking genomen; in dat geval worden de verzekerde en zijn partner voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
2. De normpremie bedraagt een percentage van het drempelinkomen in het berekeningsjaar, vermeerderd met een percentage van het toetsingsinkomen van de verzekerde in dat jaar voor zover dat toetsingsinkomen het drempelinkomen te boven gaat. Voor een verzekerde met een partner wordt daarbij het gezamenlijke toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
3. De percentages worden voor verzekerden met een partner vastgesteld op 4,750% van het drempelinkomen, vermeerderd met 13,490% van het toetsingsinkomen voor zover dat boven het drempelinkomen uitgaat en voor een verzekerde zonder partner op 1,990% van het drempelinkomen, vermeerderd met 13,490% van het toetsingsinkomen voor zover dat boven het drempelinkomen uitgaat. Deze percentages kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd."
Artikel 3 van de Wzt luidt:
"1. De standaardpremie voor een persoon als bedoeld in artikel 69 van de Zorgverzekeringswet is, in afwijking van artikel 4, gelijk aan het met toepassing van dat artikel bepaalde bedrag, vermenigvuldigd met het getal dat wordt berekend uit de verhouding tussen de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in het woonland van deze persoon, en de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland.
2. Bij ministeriële regeling wordt jaarlijks uiterlijk in november per land het in het eerste lid bedoelde verhoudingsgetal vastgesteld."
3.2.    In geschil is de systematiek van de berekening van de zorgtoeslag, met name de toepassing van de in artikel 3, eerste lid, van de Wzt opgenomen woonlandfactor.
De achtergrond van de invoering van de woonlandfactor in de Wzt is in de memorie van toelichting te vinden (Kamerstukken II 2006-2007, 30 918, nr. 3, blz. 18 e.v.):
"Met de motie-Schippers is de regering verzocht de bijdrage voor verdragsgerechtigden naar woonland te differentiëren zodat er geen onevenwichtigheid bestaat in de bijdragen die personen in de verdragslanden opbrengen en de kosten die voor hen worden gemaakt. Mede naar aanleiding van het vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage van 31 maart 2006 aangaande de verdragsgerechtigdenbijdrage voor AWBZ-zorg, is daarna de Regeling zorgverzekering aangepast. De berekening van de bijdrage is gebaseerd op een verhoudingsgetal dat is berekend op basis van de gemiddelde zorgkosten in het kader van de sociale ziektekostenverzekering in het desbetreffende land in verhouding tot de gemiddelde zorgkosten van de sociale zorgverzekeringen in Nederland. De verhouding wordt uitgedrukt in een getal, de woonlandfactor. Met deze wijzigingen is de gehele bijdrage voor verdragsgerechtigden in relatie gebracht met de zorgkosten in het kader van de sociale ziektekostenverzekering in het woonland, waarbij de Nederlandse verhouding tussen inkomensgerelateerde en nominale premies in aanmerking is genomen. De regering heeft daarbij aangegeven het noodzakelijk te achten ook voor de hoogte van de zorgtoeslag eenzelfde relatie te leggen met de kosten van zorg in het woonland en deze niet langer uitsluitend te baseren op de Nederlandse gemiddelde nominale premie (=standaardpremie). Immers, in werkelijkheid is voor in het buitenland wonenden een bijdrage verschuldigd die niet is gebaseerd op de zorgconsumptie in Nederland maar op de zorgconsumptie in het woonland. […] Met de nu voorgestelde wijziging wordt de grondslag voor de zorgtoeslag voor zowel in het buitenland wonende verdragsgerechtigden als voor de in Nederland wonende verzekerden op dezelfde wijze bepaald. […] Met de onderhavige wijziging (artikel 4, eerste lid, onderdeel b) is de hoogte van de zorgtoeslag in relatie gebracht met de kosten van zorg in het woonland, en wel op dezelfde wijze als waarop de bijdrage die ingevolge artikel 69 van de Zvw verschuldigd is, wordt berekend. De zorgtoeslag is afhankelijk is van de normpremie (afgeleid van het inkomen) en van de standaardpremie, die is gecorrigeerd met de woonlandfactor. Dit gebeurt op individueel niveau. De zorgtoeslag zal (op basis van de cijfers over 2006) liggen tussen € 0 en € 577, afhankelijk van het inkomen en de woonlandfactor. De gehanteerde berekening betekent voor degenen die in Nederland wonen, dat de uitkomst van onderdeel b altijd 1 is, omdat zowel de teller als de noemer in het verhoudingsgetal de gemiddelde uitgaven voor zorg voor een persoon ten laste van de sociale zorgverzekeringen in Nederland betreffen. De hoogte van de zorgtoeslag wordt op deze manier, onafhankelijk van de vraag in welk land iemand woont, altijd op dezelfde wijze vastgesteld. De woonlandfactor wordt jaarlijks uiterlijk in november als (gewijzigde) Bijlage 7 van de Regeling zorgverzekering gepubliceerd."
3.3.    In haar uitspraak van 3 februari 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL1827 heeft de Afdeling geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen in beginsel gebonden is aan de in een algemeen verbindend voorschrift neergelegde woonlandfactor en dat toepassing van deze factor niet kennelijk onredelijk is. Anders dan [appellante] betoogt leidt toepassing van de woonlandfactor op de zorgtoeslag niet tot een ongelijke situatie ten opzichte van een verzekerde met een AOW-pensioen die in Nederland verblijft. Voorop staat dat [appellante] niet in Nederland verblijft maar in België waar de zorgkosten lager zijn dan in Nederland. In zoverre is haar situatie niet te vergelijken met een verzekerde met een AOW-pensioen die in Nederland verblijft. In dit verband wijst de Afdeling ook op de onder 3.2. opgenomen toelichting van de wetgever. De woonlandfactor heeft juist tot gevolg dat de hoogte van de zorgtoeslag, onafhankelijk van de vraag in welk land iemand woont, altijd op dezelfde wijze wordt vastgesteld. De wens van [appellante] eenzelfde zorgtoeslag te ontvangen als een verzekerde met een AOW-pensioen die in Nederland verblijft, zou juist tot rechtsongelijkheid leiden gezien de lagere zorgkosten in België. De rechtbank heeft daarom terecht zelf in de zaak voorziend de woonlandfactor toegepast bij de vaststelling van het voorschot zorgtoeslag van [appellante] over 2018.
Het betoog faalt.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Steendijk    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
735.