ECLI:NL:RVS:2019:1328

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
201808026/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag toevoeging rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 24 september 2018 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand die door de raad voor rechtsbijstand op 21 februari 2018 werd afgewezen. De raad stelde dat de aanvraag betrekking had op een strafzaak waarvoor eerder al een toevoeging was verleend. Na bezwaar van [appellant] heeft de raad op 19 april 2018 het eerdere besluit herroepen en alsnog de aanvraag goedgekeurd. Echter, op 9 mei 2018 werd aan [appellant] meegedeeld dat hij geen recht had op vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, omdat het eerdere besluit niet was herroepen door een aan de raad te wijten onrechtmatigheid.

De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet tijdig de relevante informatie had verstrekt over de nietigverklaring van de dagvaarding, wat leidde tot de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat de raad niet verplicht was om nadere informatie op te vragen, aangezien [appellant] zelf verantwoordelijk was voor het indienen van een complete aanvraag. In hoger beroep herhaalde [appellant] zijn eerdere argumenten, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State onderschreef het oordeel van de rechtbank en bevestigde de uitspraak. De kostenveroordeling werd afgewezen, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

201808026/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 24 september 2018 in zaak nr. 18/1326 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 21 februari 2018 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] afgewezen.
Bij besluit van 19 april 2018 heeft de raad zijn besluit van 21 februari 2018 herroepen en alsnog de ten behoeve van [appellant] gedane aanvraag toegewezen.
Bij besluit van 9 mei 2018 heeft de raad [appellant] te kennen gegeven dat hij het besluit van 19 april 2018 heeft genomen naar aanleiding van het door [appellant] tegen het besluit van 21 februari 2018 gemaakte bezwaar en het verzoek van [appellant] om een vergoeding van de kosten van rechtsbijstand afgewezen.
Bij uitspraak van 24 september 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
1.    Op 31 januari 2018 heeft de raadsman van [appellant] bij de raad een aanvraag om een toevoeging rechtsbijstand ten behoeve van [appellant] ingediend. Bij het besluit van 21 februari 2018 heeft de raad deze aanvraag afgewezen, omdat de aanvraag ziet op een strafzaak met een parketnummer waarvoor de raad al eerder een toevoeging heeft verleend. [appellant] heeft in zijn bezwaarschrift erop gewezen dat de dagvaarding in de strafzaak waarvoor eerder een toevoeging is verleend, nietig is verklaard. Daarmee eindigden de werkzaamheden van zijn raadsman, die onder het bereik van de eerder verleende toevoeging vielen en dient nu opnieuw een toevoeging te worden verleend. De raad is [appellant] naar aanleiding van deze voor hem nieuwe informatie tegemoetgekomen bij het besluit van 19 april 2018 en heeft het besluit van 21 februari 2018 hierbij herroepen. De raad heeft zich in het besluit van 9 mei 2018 op het standpunt gesteld, dat [appellant] geen aanspraak heeft op een vergoeding van kosten van rechtsbijstand, omdat hij het besluit van 21 februari 2018 niet heeft herroepen als gevolg van een aan hem te wijten onrechtmatigheid.
2.    De rechtbank heeft overwogen dat [appellant] in de bezwaarfase stukken aan de raad heeft toegezonden waaruit blijkt dat de dagvaarding, waarvoor de eerdere toevoeging was afgegeven, nietig is verklaard. Vast staat dat [appellant] deze informatie niet eerder aan de raad heeft verstrekt. Voor de raad is dit aanleiding geweest het besluit van 21 februari 2018 te herroepen en alsnog een toevoeging te verlenen. Omdat [appellant] deze stukken niet bij de aanvraag heeft overgelegd en niet is gebleken dat hij deze stukken niet eerder heeft kunnen overleggen aangezien hij al bekend was met de nietigverklaring ten tijde van het indienen van de aanvraag, is het besluit niet herroepen wegens een aan de raad te wijten onrechtmatigheid. Het lag anders dan [appellant] heeft gesteld niet op de weg van de raad om te informeren of er sprake zou kunnen zijn van een nietige dagvaarding. Dit betekent dat de raad het verzoek om vergoeding van gemaakte kosten in verband met de behandeling van het bezwaar terecht heeft afgewezen. Omdat de raad aan het bezwaar van [appellant] is tegemoetgekomen, heeft de raad verder van het horen in bezwaar kunnen afzien op de voet van artikel 7:3, aanhef en onder e, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dat de raad geen expliciet beroep op deze bepaling heeft gedaan maakt het besluit van 9 mei 2018 niet onrechtmatig. Niet valt in te zien dat de belangen van [appellant] door het achterwege laten van een hoorzitting in dit geval zijn geschonden. [appellant] heeft dit ook niet onderbouwd, aldus de rechtbank.
Voor zover [appellant] verder heeft gesteld dat de raad om nadere gegevens had moeten vragen als de aanvraag niet compleet was, als bedoeld in artikel 4:5 van de Awb, heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, ten onrechte heeft nagelaten om bij de aanvraag uit eigen beweging aan te geven dat de eerdere dagvaarding nietig is verklaard. Hierdoor beschikte de raad ten tijde van het nemen van het besluit van 21 februari 2018 niet al over de relevante informatie, terwijl voor de raad geen aanleiding bestond nadere informatie op te vragen bij [appellant] of zijn raadsman. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van een incomplete aanvraag. Voorts heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestond om [appellant] in de gelegenheid te stellen om zijn zienswijze op het voornemen tot afwijzing van de aanvraag in te dienen, omdat de afwijzing was gestoeld op gegevens die [appellant] zelf had overgelegd. Ten aanzien van de afwijzing van de aanvraag bij het besluit van 21 februari 2018 heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] niet heeft betwist dat indien geen sprake zou zijn geweest van een nietigverklaring van de dagvaarding het vast beleid van de raad is om geen nieuwe toevoeging af te geven.
3.    Hetgeen [appellant] in hoger beroep betoogt betreft louter een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft gemotiveerd overwogen waarom deze beroepsgronden niet kunnen slagen. De Afdeling onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd.
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
735.