201806827/1/A3.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2018 in zaak nr. 18/83 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 22 augustus 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie een verzoek van [verzoeker] ingewilligd om wijziging van de geslachtsnaam van haar minderjarige [zoon], roepnaam [naam 1], van [appellant] naar [naam 2].
Bij besluit van 29 november 2017 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2018 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister en [verzoeker] hebben ieder een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.A.M. Staal-Olislaegers, advocaat te Winschoten, en de minister, vertegenwoordigd door mr. N.M.L. van den Herik, zijn verschenen.
Overwegingen
1. [naam 1] is op […] 2004 geboren. [appellant] heeft [naam 1] voor zijn geboorte erkend en is zijn juridische vader. [verzoeker] heeft als enige het ouderlijk gezag over [naam 1]. Begin 2011 is er een eind gekomen aan de partnerrelatie van [appellant] en [verzoeker], en in november 2012 is [verzoeker] met [naam 2] getrouwd. Sindsdien zijn [appellant] en [verzoeker] verwikkeld in juridische procedures over de omgang van [appellant] met [naam 1]. [naam 1] woont bij [verzoeker] en [naam 2]. Hij heeft sinds februari 2016 geen omgang meer met [appellant].
Op 7 juni 2017 heeft [verzoeker] een verzoek ingediend om wijziging van de geslachtsnaam van [naam 1] van [appellant] naar [naam 2]. Op 19 juni 2017 heeft [naam 2] schriftelijk verklaard met de gevraagde naamswijziging in te stemmen. Op 12 juli 2017 heeft [appellant] schriftelijk verklaard bedenkingen tegen de gevraagde naamswijziging te hebben. Op 18 juli 2017 heeft [naam 1] schriftelijk verklaard de reactie van [appellant] te hebben gelezen en nog steeds zijn naam te willen wijzigen. Bij het besluit van 22 augustus 2017 heeft de minister van Veiligheid en Justitie het verzoek ingewilligd. Dit besluit heeft de minister bij het besluit van 29 november 2017 gehandhaafd.
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank er ten onrechte met de minister vanuit is gegaan dat [naam 1] zijn naam wil wijzigen. Hij voert aan dat [naam 1] wegens zijn stoornis in het autisme-spectrum niet in staat is zijn wil te bepalen en door [verzoeker] onder druk is gezet instemmend te verklaren. Volgens [appellant] had de rechtbank een deskundige moeten benoemen om de achtergrond van het wijzigingsverzoek te onderzoeken.
2.1. Artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit geslachtsnaamswijziging luidt: "Op eensluidend verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger en van degene wiens geslachtsnaam ten behoeve van de minderjarige wordt verzocht, of, indien de naam van een overleden ouder wordt verzocht, op verzoek van de wettelijke vertegenwoordiger, wordt de geslachtsnaam van een minderjarige van twaalf jaren of ouder gewijzigd […] in de geslachtsnaam van de levensgezel van de ouder, indien deze persoon anders dan als ouder de minderjarige tezamen met de ouder gedurende een aaneengesloten periode van ten minste drie jaren onmiddellijk voorafgaande aan het verzoek heeft verzorgd en opgevoed[.]"
Artikel 4, aanhef en onder c, luidt: "Het verzoek wordt afgewezen, indien […] een ouder weigert in te stemmen met de verzochte geslachtsnaamswijziging van de minderjarige van twaalf jaren of ouder, tenzij deze minderjarige bij zijn instemming blijft[.]"
2.2. De rechtbank is er terecht met de minister van uitgegaan dat [naam 1] met de naamswijziging instemt. Hierbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat [naam 1] vanaf de indiening van het verzoek verschillende keren, zowel schriftelijk als mondeling, tijdens de hoorzitting in bezwaar en ter zitting van de rechtbank, zijn instemming met naamswijziging heeft laten blijken. [verzoeker] heeft in hoger beroep nog een brief van [naam 1] van 7 oktober 2018 ingediend, waarin zijn instemming met naamswijziging wordt bevestigd. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat uit de in het dossier aanwezige medische informatie niet kan worden afgeleid dat de bij [naam 1] aanwezige stoornis in de weg staat aan het zelfstandig bepalen van zijn wil en dat uit de door [appellant] overgelegde verklaringen van kennissen niet blijkt dat op [naam 1] druk is uitgeoefend om instemmende verklaringen af te leggen. De rechtbank, die [naam 1] heeft gehoord, heeft tijdens de zitting evenmin aanwijzingen voor uitgeoefende druk gevonden.
Gelet op het voorgaande hoefde de rechtbank geen deskundige te benoemen. De Afdeling ziet hiervoor evenmin aanleiding. Voor zover [appellant] aanvoert dat de minister een afweging had moeten maken tussen zijn belangen en die van [verzoeker], is dit niet juist. Uit het Besluit geslachtsnaamswijziging volgt dat de minister doorslaggevende betekenis moest toekennen aan de instemming van [naam 1] en geen ruimte had om de door [appellant] gewenste belangenafweging te maken.
Het betoog faalt.
3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E.J. Daalder, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. Hartsuiker, griffier.
w.g. Daalder w.g. Hartsuiker
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
620.