201806935/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 10 juli 2018 in zaak nr. 17/2593 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 26 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de uitbetaling van voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 voor [appellante] stopgezet.
Bij besluit van 28 maart 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 20 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar alsnog gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] ingestelde beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 28 maart 2017, niet-ontvankelijk verklaard, en het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 20 september 2017, ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. De relevante regelgeving, zoals die luidde ten tijde van belang, is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2. [appellante] heeft in 2016 gebruik gemaakt van kinderopvang via [gastouderbureau 1] te Capelle aan den IJssel en via gastouderbureau [gastouderbureau 2] te Spijkenisse voor haar kinderen. [appellante] heeft in 2016 voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij besluit van 26 december 2016 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de betaling van de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2016 stopgezet. Het voorschot kinderopvangtoeslag over de maand december 2016 is door de Belastingdienst/Toeslagen niet uitbetaald. Bij besluit van 20 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van [appellante] tegen dat besluit deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar gegrond verklaard, voor zover dat ziet op de kinderopvang via gastouderbureau 1. De door [appellante] via dat gastouderbureau afgenomen kinderopvang neemt de dienst mee in de berekening van de kinderopvangtoeslag over 2016.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaar van [appellante] ongegrond verklaard, voor zover dat ziet op de kinderopvang via gastouderbureau 2. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich op het standpunt gesteld dat de kinderopvang via gastouderbureau 2 niet heeft plaatsgevonden op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Wko) en dat [appellante] niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang via gastouderbureau 2 in 2016 daadwerkelijk heeft voldaan.
Aangevallen uitspraak
3. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft vastgesteld dat de opvang via gastouderbureau 2 niet plaatsvindt op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 1.52 van de Wko. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in de door [appellante] overgelegde overeenkomst van 7 maart 2016 de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, de bemiddelingskosten, de gegevens van de kinderen en het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar ontbreken. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat [appellante] er niet in is geslaagd aan te tonen dat zij het volledige bedrag aan kosten van kinderopvang via gastouderbureau 2 over 2016 daadwerkelijk heeft betaald. Gelet hierop heeft [appellante] geen aanspraak op kinderopvangtoeslag over 2016 via gastouderbureau 2, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de voorwaarden van de overeenkomst tussen haar en gastouderbureau 1 ook gelden voor de overeenkomst tussen haar en gastouderbureau 2. Daartoe voert zij aan dat gastouderbureau 1 failliet is gegaan, waarna zij genoodzaakt was gebruik te maken van een ander gastouderbureau. Volgens [appellante] is het vanzelfsprekend dat de voorwaarden van de overeenkomst gelijk bleven, omdat de opvang door dezelfde gastouder werd verzorgd en het contract is gewijzigd lopende het jaar. Gelet hierop heeft zij wel aangetoond dat tussen haar en gastouderbureau 2 een overeenkomst bestond als bedoeld in artikel 1.52 van de Wko, aldus [appellante].
Voorts betoogt [appellante] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, volgt dat zij moet aantonen dat zij kosten voor kinderopvang heeft gemaakt en wat de hoogte ervan is, alsmede dat alle kosten voor kinderopvang zijn voldaan. Volgens [appellante] volgt uit deze bepalingen slechts dat zij op verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen alle gegevens en inlichtingen dient te verstrekken, die deze nodig heeft om te kunnen beoordelen of en tot welk bedrag aanspraak bestaat op een tegemoetkoming. In dat verband wijst [appellante] erop dat zij door overlegging van de jaaropgave van gastouderbureau 2 heeft aangetoond hoeveel uren kinderopvang zij in 2016 via dat gastouderbureau heeft afgenomen.
Beoordeling
4.1. Anders dan [appellante] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat de eerder in de overeenkomst tussen haar en gastouderbureau 1 opgenomen voorwaarden ook gelden voor de overeenkomst tussen haar en gastouderbureau 2. Slechts indien de overeenkomst door de betrokken partijen de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (hierna: de Regeling) vermelde gegevens bevat, volgt uit die overeenkomst dat zij akkoord zijn met de daarin neergelegde afspraken. De door [appellante] overgelegde overeenkomst tussen haar en gastouderbureau 2 van 7 maart 2016 vermeldt niet de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur, de bemiddelingskosten, de gegevens van de kinderen en het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, zodat deze overeenkomst niet voldoet aan de in artikel 11, derde lid, aanhef en onder c, van de Regeling neergelegde vereisten.
4.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 29 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3264, overweegt de Afdeling evenwel dat de Belastingdienst/Toeslagen niet aan de ouder mag tegenwerpen dat de overeenkomst niet alle vereiste gegevens bevat, indien uit de overige overgelegde stukken duidelijk blijkt dat de kinderen zijn opgevangen, voor hoeveel uur en tegen welk tarief, en dat de kosten voor de opvang tijdig en volledig zijn voldaan. In het hiernavolgende zal de Afdeling daarom beoordelen of in het geval van [appellante] uit de stukken blijkt dat de kinderen zijn opgevangen, wat de kosten daarvoor zijn geweest en of zij die kosten tijdig en volledig heeft voldaan. 4.3. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833, als ook de uitspraak van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:864) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Awir, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wko, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming. 4.4. Het voorgaande betekent dat het niet voldoende is, zoals [appellante] heeft gesteld, dat zij de benodigde gegevens en inlichtingen verschaft, maar dat het aan haar is om aan te tonen dat zij de gestelde kosten ook daadwerkelijk heeft betaald.
Uit de door [appellante] overgelegde jaaropgave over 2016 van gastouderbureau 2 blijkt dat de totale kosten van kinderopvang over dat jaar € 25.264,70 bedroegen. Niet in geschil is uit de door [appellante] overgelegde bankafschriften kan worden opgemaakt dat zij in totaal € 11.583,00 giraal heeft betaald en dat zij verder middels een betaalbewijs heeft aangetoond € 441,70 te hebben betaald. Van de resterende € 13.240,00 heeft [appellante] geen betaalbewijzen overgelegd. Derhalve heeft [appellante] niet aangetoond dat alle kosten voor de kinderopvang via gastouderbureau 2 in het jaar 2016 daadwerkelijk en volledig zijn betaald.
4.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] mocht tegenwerpen dat de overgelegde overeenkomst niet alle vereiste gegevens bevat. Dit leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de uitbetaling van de voorschotten kinderopvangtoeslag aan [appellante] voor kinderopvang via gastouderbureau 2 over 2016 heeft stopgezet.
Het betoog faalt.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
633.
BIJLAGE
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
4. Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.
Artikel 1.52
1. Kinderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en de ouder.
[...]
Artikel 1.56
[…]
4. Gastouderopvang geschiedt op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de houder van het gastouderbureau en de ouder. Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de overeenkomst.
[…]
Regeling wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 11
1. De administratie van een kindercentrum of gastouderbureau is zodanig ingericht dat op verzoek van:
[...]
b. de Belastingdienst/Toeslagen of het college tijdig, de gegevens of inlichtingen over de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder f en g, respectievelijk derde lid, eerste volzin, voor zover betrekking hebbend op onderdeel f, en tweede volzin, onder c, d, e, f of g kunnen worden verstrekt die voor de aanspraak van een ouder op en de hoogte van de kinderopvangtoeslag of de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.
[...]
3. Het tweede lid, onder a tot en met f is van overeenkomstige toepassing op de administratie van een gastouderbureau. De administratie van een gastouderbureau bevat tevens de volgende gegevens:
[...]
c. afschriften van alle met vraagouders overeengekomen schriftelijke overeenkomsten, vermeldende per overeenkomst: de voor de gastouderopvang te betalen prijs per uur en, indien van toepassing, de bemiddelingskosten, naam, geboortedatum, adres, postcode en woonplaats van het kind, het aantal uren gastouderopvang per kind per jaar, evenals de duur van de overeenkomst,
[...]."
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.