ECLI:NL:RVS:2019:1298
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot machtiging tot voorlopig verblijf
Op 23 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 april 2016 was afgewezen. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd door de staatssecretaris ongegrond verklaard op 30 januari 2017. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, heeft op 21 december 2018 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de afwijzing van de staatssecretaris vernietigd. Hierop heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft in zijn overwegingen gekeken naar de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling. Hij concludeerde dat er geen aanleiding was om een voorlopige voorziening te treffen, omdat de aangevallen uitspraak niet vereist dat de staatssecretaris de gevraagde mvv verleent. De voorzieningenrechter oordeelde dat de uitvoering van de uitspraak van de rechtbank geen onomkeerbare gevolgen met zich meebrengt en dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 512,00 werden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.
De uitspraak is openbaar gedaan op 23 april 2019 en is geregistreerd onder het zaaknummer 201900683/2/V1.