ECLI:NL:RVS:2019:1297

Raad van State

Datum uitspraak
23 april 2019
Publicatiedatum
23 april 2019
Zaaknummer
201902030/2/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting

Op 23 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft een vreemdeling die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 19 juli 2018 ambtshalve geen uitstel van vertrek heeft gekregen, krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag op 11 februari 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij niet zou worden uitgezet voordat er op het hoger beroep was beslist.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek van de vreemdeling in het licht van eerdere uitspraken en de omstandigheden van de zaak toewijsbaar geacht. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat de vreemdeling niet mag worden uitgezet totdat er een beslissing is genomen op het hoger beroep. Daarnaast is de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de vreemdeling, die zijn opgelopen tot € 512,00, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand. Deze uitspraak is openbaar gedaan op 23 april 2019.

Uitspraak

201902030/2/V1.
Datum uitspraak: 23 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 11 februari 2019 in zaak nr. 19/343 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2018 heeft de staatssecretaris geweigerd de vreemdeling ambtshalve uitstel van vertrek krachtens artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 te verlenen.
Bij besluit van 28 december 2018 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 februari 2019 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij niet wordt uitgezet voordat op het hoger beroep is beslist.
2.    Gelet op wat is aangevoerd komt het verzoek, in het licht van de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:457, op na te melden wijze voor toewijzing in aanmerking.
3.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat de vreemdeling niet wordt uitgezet, totdat op het door hem ingestelde hoger beroep is beslist;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 512,00 (zegge: vijfhonderdtwaalf euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Groenendijk
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 april 2019
164.