ECLI:NL:RVS:2019:1286

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
201800501/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, die op 19 december 2017 een eerder beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 augustus 2016 was afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 7 april 2017, heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 19 april 2019 uitspraak gedaan. De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geen vragen beantwoord die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris de vreemdeling niet voldoende had geïnformeerd over de gevolgen van de afwijzing van zijn verzoek om gezinshereniging. De Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 7 april 2017 alsnog gegrond. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven in stand, omdat de vreemdeling ter zitting had aangetoond op de hoogte te zijn van de reguliere procedure. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 1.536,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

201800501/1/V1.
Datum uitspraak: 19 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2017 in zaak nr. 17/8355 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 1 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 december 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Menick, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
Grief 2
1.    Wat de vreemdeling in de tweede grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000; hierna: de Vw 2000).
Grief 1
2.    In de uitspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982, heeft de Afdeling overwogen dat de staatssecretaris een vreemdeling die geen gezinslid is als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000, voor de behandeling van zijn verzoek om gezinshereniging kan doorverwijzen naar de reguliere procedure. De Afdeling heeft in die uitspraak verder overwogen dat de staatssecretaris een vreemdeling volledig moet informeren over de gevolgen van een afwijzing van zijn verzoek om gezinshereniging op basis van de nareis-bepalingen en over de maatregelen die die vreemdeling moet nemen om zijn recht op gezinshereniging via de reguliere procedure doeltreffend te kunnen doen gelden, op zijn laatst op het moment dat hij de afwijzing in een besluit op bezwaar handhaaft.
3.    De Afdeling heeft de in grief 1 opgeworpen rechtsvraag over een beoordeling aan de hand van artikel 8 van het EVRM in de nareisprocedure beantwoord in de onder 2. genoemde uitspraak. Uit deze uitspraak volgt dat de grief in zoverre slaagt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 april 2017 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. De vreemdeling heeft ter zitting bij de rechtbank er namelijk alsnog blijk van gegeven geheel op de hoogte te zijn van de reguliere procedure.
5.    De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 19 december 2017 in zaak nr. 17/8355;
III.    verklaart het door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van 7 april 2017, V-nummer 282.381.5942;
V.    bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
VI.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Helmich, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Helmich
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2019
488-850.