ECLI:NL:RVS:2019:1285

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
19 april 2019
Zaaknummer
201707073/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • G.M.H. Hoogvliet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf

Op 19 april 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag was op 14 juli 2016 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 30 januari 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, verklaarde op 3 augustus 2017 het beroep van de vreemdeling ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, hoger beroep ingesteld.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 29 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:982) reeds een rechtsvraag beantwoord die ook in het hoger beroep aan de orde was. De Afdeling oordeelde dat de grief van de vreemdeling niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep werd kennelijk ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.536,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 19 april 2019, en de proceskostenveroordeling is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling.

Uitspraak

201707073/1/V1.
Datum uitspraak: 19 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 3 augustus 2017 in zaak nr. 17/4501 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 30 januari 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 augustus 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verweij, advocaat te Amersfoort, hoger beroep ingesteld.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De in het hogerberoepschrift opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling eerder (bij uitspraak van 29 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:982) beantwoord. Uit de overwegingen van die uitspraak, waarbij de Afdeling blijft en waaraan de grief niet afdoet, vloeit voort dat de grief niet kan leiden tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank.
2.    Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden (vgl. rechtsoverweging 10.1 van de hiervoor genoemde uitspraak van 29 maart 2019).
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. G.M.H. Hoogvliet, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I. Helmich, griffier.
w.g. Hoogvliet    w.g. Helmich
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2019
488-850.