ECLI:NL:RVS:2019:1212

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
201803134/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit Belastingdienst/Toeslagen over kinderopvangtoeslag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 14 maart 2018 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. De zaak betreft de herberekening van de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2017 door de Belastingdienst/Toeslagen, die deze op nihil heeft vastgesteld. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat [appellante] niet had aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang daadwerkelijk had betaald.

[appellante] had in 2017 gebruik gemaakt van kinderopvang en ontving voorschotten kinderopvangtoeslag. Na de herberekening en het ongegrond verklaren van haar bezwaar door de Belastingdienst/Toeslagen, heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 15 november 2018 heeft [appellante] betoogd dat zij door psychische klachten en gebrek aan woonruimte niet in staat was om ter zitting bij de rechtbank te verschijnen. Tevens voerde zij aan dat zij met de Belastingdienst/Toeslagen had afgesproken om alsnog betaalbewijzen over te leggen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij alle kosten voor de kinderopvang in 2017 heeft voldaan. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de voorschotten op nihil had vastgesteld. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201803134/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Den Haag van 14 maart 2018 in zaak nr. 17/8064 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2017 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 25 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 14 maart 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2018, waar [appellante], bijgestaan door [gemachtigde], en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    [appellante] heeft in 2017 voor haar kinderen gebruik gemaakt van kinderopvang bij onder meer [buitenschoolse opvang]. [appellante] heeft in dat jaar voorschotten kinderopvangtoeslag ontvangen. Bij besluit van 21 augustus 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2017 opnieuw berekend en vastgesteld op nihil, omdat [appellante] volgens de dienst niet heeft aangetoond dat zij alle kosten voor kinderopvang daadwerkelijk heeft betaald. Bij besluit van 25 november 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen dit standpunt gehandhaafd.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft het door [appellante] tegen het besluit van 25 november 2017 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Uit de overgelegde stukken kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden afgeleid dat alle kosten over 2017 voor kinderopvang van haar kinderen zijn voldaan. De stelling van [appellante] in haar beroepschrift dat zij op 24 november 2017 een deel van de kosten heeft voldaan en dat in week 50 van 2017 alle kosten voor de opvang van 2017 zullen worden voldaan, heeft zij evenmin met stukken gestaafd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat zij vanwege psychische klachten en gebrek aan woonruimte niet in staat was ter zitting bij de rechtbank te verschijnen. Voorts voert zij aan dat zij met de Belastingdienst/Toeslagen heeft afgesproken alsnog betaalbewijzen over te leggen, waaruit blijkt dat zij alle kosten voor kinderopvang van haar kinderen over 2017 heeft voldaan. Volgens [appellante] heeft de rechtbank dan ook ten onrechte geoordeeld dat zij niet heeft aangetoond alle kosten te hebben betaald. Bovendien heeft zij in ieder geval aangetoond dat een deel van de kosten wel is voldaan, zodat de Belastingdienst/Toeslagen het terug te vorderen bedrag naar evenredigheid had moeten vaststellen, aldus [appellante].
4.1.    Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat de rechtbank haar ten onrechte geen gelegenheid heeft geboden haar beroepschrift op een andere dag mondeling toe te lichten, faalt dit betoog. Niet is betwist dat de uitnodiging aan [appellante] om op de zitting van de rechtbank te verschijnen op de juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden. [appellante] is zonder bericht van verhindering niet verschenen op de zitting. Eerst in hoger beroep heeft zij, overigens zonder deze stelling te staven, aangevoerd dat zij vanwege psychische klachten en gebrek aan woonruimte niet in staat was ter zitting bij de rechtbank te verschijnen. Het feit dat [appellante] niet ter zitting bij de rechtbank is verschenen, komt dan ook voor haar rekening.
4.2.    Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 22 juni 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ8833 en van 14 maart 2018, ECLI:NL:RVS:2018:864) volgt uit artikel 18, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, gelezen in verbinding met artikel 1.7, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, dat degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, moet kunnen aantonen dat hij kosten van kinderopvang heeft gehad en wat de hoogte ervan is. Het is de verantwoordelijkheid van de ontvanger van de kinderopvangtoeslag om daartoe een deugdelijke administratie bij te houden. Het voorgaande betekent dat [appellante] als degene die aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag, een deugdelijke administratie dient bij te houden en documenten dient over te leggen waaruit kan worden afgeleid wat de hoogte is van de gemaakte kosten waarvoor toeslag kan worden verstrekt en dat zij die kosten daadwerkelijk heeft betaald.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1114), bestaat geen aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de vraagouder niet kan aantonen dat hij het volledige bedrag aan kosten ook daadwerkelijk heeft betaald. Indien een deel van de kosten aantoonbaar is voldaan, kan geen aanspraak worden gemaakt op een evenredig lager voorschot of lagere tegemoetkoming.
4.3.    Niet in geschil is dat [appellante] facturen heeft overgelegd waaruit blijkt dat [buitenschoolse opvang] voor de periode januari 2017 tot en met juli 2017 een bedrag van € 13.530,15 in rekening heeft gebracht en dat uit de door haar overgelegde bankafschriften volgt dat zij over 2017 € 11.679,97 aan [buitenschoolse opvang] heeft betaald. Hieruit volgt dat zij nog moet aantonen dat een bedrag van € 1.850,18 eveneens is voldaan aan [buitenschoolse opvang]. Ter staving van de met [buitenschoolse opvang] overeengekomen betalingsregeling heeft [appellante] bankafschriften overgelegd. Uit deze stukken blijkt dat zij op 24 november 2017 en 27 december 2017 € 100,00 heeft betaald aan [buitenschoolse opvang]. [appellante] heeft geen verklaring gegeven waarom zij de betalingsregeling verder niet heeft nageleefd.
4.4.    Pas ter zitting bij de Afdeling heeft [appellante] een uitdraai van het administratiesysteem van [buitenschoolse opvang] overgelegd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting naar voren gebracht dat hij door de late overlegging van dit stuk niet in staat was om daartegen verweer te voeren. [appellante] heeft geen afdoende verklaring gegeven waarom deze informatie niet eerder is of kon worden overgelegd. Bovendien is de uitdraai van het administratiesysteem niet nader gestaafd door bankafschriften of andere betaalbewijzen. Gelet hierop en vanwege de late overlegging van het stuk kan het niet dienen als bewijs van de gestelde betalingen in 2017 van [appellante] aan [buitenschoolse opvang].
4.5.    Gelet op het voorgaande heeft [appellante] niet aangetoond dat zij alle kosten voor de kinderopvang van [buitenschoolse opvang] in 2017 heeft voldaan. Reeds hierom heeft [appellante] niet aangetoond dat alle kosten voor de kinderopvang in het jaar 2017 daadwerkelijk volledig zijn betaald.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de aan [appellante] toegekende voorschotten kinderopvangtoeslag over 2017 terecht heeft vastgesteld op nihil. Het hoger beroep is ongegrond.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Schueler    w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019
633.
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Artikel 1.7
1. De hoogte van de kinderopvangtoeslag is afhankelijk van:
a. de draagkracht, en
b. de kosten van kinderopvang per kind die worden bepaald door:
1º. het aantal uren kinderopvang per kind in het berekeningsjaar,
2º. de voor die kinderopvang te betalen prijs, met inachtneming van het bedrag, bedoeld in het tweede lid, en
3º. de soort kinderopvang.
2. De uurprijs die bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, in aanmerking wordt genomen gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag niet te boven. Dat bedrag kan per opvangsoort verschillend worden vastgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de redelijke verhouding tussen het aantal uren dat de ouder en zijn partner arbeid verrichten, gebruik maken van een voorziening die gericht is op arbeidsinschakeling, of scholing, een opleiding of een cursus volgen, alsmede de in verband daarmee benodigde reistijd, en het aantal uren kinderopvang waarvoor kinderopvangtoeslag kan worden aangevraagd.
4. Het aantal uren kinderopvang dat in aanmerking wordt genomen bij de hoogte van de kinderopvangtoeslag, bedoeld in het eerste lid, gaat een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen maximum, dat per soort kinderopvang of per leeftijdsgroep verschillend kan worden vastgesteld, niet te boven.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.