ECLI:NL:RVS:2019:1211

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
201807297/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag tegemoetkoming in kosten kinderopvang op basis van de Verordening kinderopvang Rotterdam 2014

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 24 juli 2018 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [Appellante] had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van de Verordening kinderopvang Rotterdam 2014. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft deze aanvraag op 11 juli 2017 afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard op 4 december 2017. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat de afwijzing zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard.

Tijdens de zitting op 19 maart 2019 heeft [appellante] betoogd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de afwijzing van haar aanvraag niet tot onbillijkheden leidt. [Appellante] voerde aan dat opvang van haar dochter voor drie dagen in de week noodzakelijk is, en dat de tijdelijke opvang door haar zus niet wenselijk is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule van de Verordening. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de eerdere verlenging van de SMI-tegemoetkoming geen aanleiding vormt voor het oordeel dat het college de hardheidsclausule had moeten toepassen.

De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijzing van haar aanvraag zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. De beslissing van het college om de aanvraag af te wijzen wordt daarmee bekrachtigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201807297/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juli 2018 in zaak nr. 18/301 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 11 juli 2017 heeft het college de aanvraag van [appellante] voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van de Verordening kinderopvang Rotterdam 2014 (hierna: de Verordening) afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2017 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. J.J.E. Stout, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Codrington, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De toepasselijke regelgeving is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.
2.    Het college heeft eerder de per 16 oktober 2014 aan [appellante] toegekende tegemoetkoming op basis van een sociaal medische indicatie (hierna: een SMI-tegemoetkoming) voor de kinderopvang van haar dochter tot 22 augustus 2017 verlengd. Op 27 mei 2017 heeft [appellante] opnieuw bij het college een SMI-tegemoetkoming aangevraagd voor de opvang van haar dochter.
Bij het besluit van 11 juli 2017, zoals gehandhaafd bij besluit van 4 december 2017, heeft het college de aanvraag voor een SMI-tegemoetkoming afgewezen. Het college heeft hieraan ten grondslag gelegd dat op grond van het bepaalde in artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregels sociaal-medische indicatie kinderopvang Rotterdam 2016 (hierna: de Beleidsregels) een SMI-tegemoetkoming niet meer dan eenmaal kan worden verlengd. Het college heeft geen aanleiding gezien om gebruik te maken van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Verordening.
Aangevallen uitspraak
3.    De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijzing van het verzoek om een SMI-tegemoetkoming zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat eerder wel tot verlenging van de SMI-tegemoetkoming is overgegaan, geen aanleiding vormt voor het oordeel dat het college wederom had moeten aannemen dat onbillijkheden van overwegende aard bestaan. Verder heeft de rechtbank betrokken dat door de zus van [appellante] wordt voorzien in de opvang van haar dochter voor drie dagen in de week. Tevens heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat uit de stukken en ter zitting is gebleken dat een structurele oplossing voor de problematiek van de dochter niet moet worden gezocht in een tweede verlenging van de SMI-tegemoetkoming, maar in ondersteuning op grond van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: de Wmo). Gelet hierop heeft het college in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om in dit geval de hardheidsclausule toe te passen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4.    [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijzing van het verzoek om een SMI-tegemoetkoming zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Daartoe voert [appellante] aan dat uit het verslag van het wijkteam Hillesluis van 15 januari 2018 volgt dat opvang van de dochter voor drie dagen in de week noodzakelijk is. De rechtbank heeft volgens [appellante] ten onrechte bij haar oordeel betrokken dat haar zus inmiddels drie dagen voor de opvang van de dochter zorgt, omdat deze opvang tijdelijk en niet wenselijk is en als een laatste redmiddel moet worden beschouwd.
Beoordeling
5.    Niet in geschil is dat artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregels een tweede verlenging van de SMI-tegemoetkoming uitsluit. Het geschil betreft uitsluitend de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen toepassing te geven aan de hardheidsclausule neergelegd in artikel 16, tweede lid, van de Verordening. De hardheidsclausule houdt in dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van bepalingen in de Verordening voor zover toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Bij de vraag of het college al dan niet terecht van die bevoegdheid gebruik maakt heeft het een grote mate van beslissingsruimte, zodat de bestuursrechter een weigering als hier aan de orde terughoudend toetst.
6.     De rechtbank heeft terecht overwogen dat de omstandigheid dat de SMI-tegemoetkoming eerder wel is verlengd, geen aanleiding vormt voor het oordeel dat het college in redelijkheid had moeten besluiten de hardheidsclausule toe te passen.
In het verslag van het wijkteam wordt geadviseerd tot opvang van de dochter voor drie dagen per week. Daarbij wordt vermeld dat, indien geen opvang mogelijk is, extra begeleiding in de thuissituatie nodig is. Niet in geschil is dat de zus van [appellante] drie dagen per week voorziet in de opvang van haar dochter. Het betoog van [appellante] dat de door haar zus geboden opvang van haar dochter niet wenselijk is, leidt niet tot het oordeel dat het college aanleiding had moeten zien de hardheidsclausule toe te passen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het college ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht dat, mede gelet op de in artikel 2 van de Nadere regels sociaal-medische indicatie kinderopvang Rotterdam 2014, in samenhang bezien met artikel 5, vierde lid, van de Beleidsregels opgenomen maximale duur van een SMI-tegemoetkoming, deze tegemoetkoming een tijdelijke maatwerkvoorziening betreft. Volgens het college is bij structurele problemen ondersteuning op grond van de Jeugdwet en de Wmo aangewezen. Door de GGD is in een nadere rapportage, die is opgesteld naar aanleiding van het bezwaar van [appellante] tegen het besluit van 11 juli 2017, opgemerkt dat het op haar weg ligt om via het wijkteam voorzieningen op grond van de Jeugdwet en de Wmo aan te vragen. Uit het dossier blijkt dat [appellante] door het college op grond van de Wmo een ondersteuningsarrangement in natura en als persoonsgebonden budget is toegekend voor de periode 28 november 2016 tot en met 25 februari 2018. Dit ondersteuningsarrangement houdt onder meer zorg voor de kinderen van [appellante] in. Ook wordt [appellante] op grond van de Jeugdwet door GGZ-instelling Yulius hulp voor de problemen van haar dochter geboden. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht betrokken dat [appellante] voor de problematiek van haar dochter aanspraak maakt op ondersteuning op grond van de Jeugdwet en de Wmo.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de afwijzing van het verzoek om een SMI-tegemoetkoming zal leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat in het geval van [appellante] van toepassing van de hardheidsclausule bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Verordening mocht worden afgezien.
Het betoog faalt.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. J.E.M. Polak en mr. B.J. van Ettekoven, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Lubberdink    w.g. Nieuwenhuizen
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019
633.
Verordening kinderopvang Rotterdam 2014
Artikel 16
[…]
2. Het college kan in bijzondere gevallen in gunstige zin afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van deze verordening gelet op het belang van de ouder of het kind of beiden tot onbillijkheden van overwegende aard leiden.
Beleidsregels sociaal-medische indicatie kinderopvang Rotterdam 2016
Artikel 5
[…]
4. Een smi-tegemoetkoming kan niet meer dan éénmaal worden verlengd.
Nadere regels sociaal-medische indicatie kinderopvang Rotterdam 2014
Artikel 2
1. Het college verleent de tegemoetkoming in de kosten smi-kinderopvang voor de duur van maximaal negen maanden.
2. Als het college van oordeel is dat opvang in een gespecialiseerde instelling voor kinderopvang noodzakelijk is, kan het, in afwijking van het eerste lid, de tegemoetkoming in de kosten smi-kinderopvang verlenen voor de duur van maximaal één jaar.