201805713/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 mei 2018 in zaak nr. 17/1826 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 10 februari 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag van [appellante] over 2016 op nihil gesteld en de uitbetaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 1 mei 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 1 mei 2017 vernietigd en de rechtsgevolgen ervan in stand gelaten. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. S.M. Wolfert, advocaat te Leek, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken, zijn verschenen.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Geen van de partijen heeft binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord, waarna de Afdeling het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft gesloten.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] woont op het toeslagadres [locatie] in Groningen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft bij het besluit van 28 december 2015 aan [appellante] over het toeslagjaar 2016 een voorschot huurtoeslag van € 3.982,00 verleend.
2. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Besluitvorming
3. Bij het besluit van 10 februari 2017, gehandhaafd bij het besluit van 1 mei 2017, heeft de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag op € 0,00 gesteld. Daaraan is ten grondslag gelegd dat [appellante] geen zelfstandige woning bewoont als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet op de huurtoeslag. Zij deelt het toilet en de badkamer met anderen, en beschikt dus niet over de vereiste eigen voorzieningen voor een zelfstandige woonruimte.
Uitspraak van de rechtbank
4. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] ten onrechte in de bezwaarfase niet heeft gehoord en heeft het besluit van 1 mei 2017 om die reden vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten, omdat naar haar oordeel uit de beschikbare informatie blijkt dat [appellante] niet beschikt over een eigen badkamer en toilet. Voor zover [appellante] heeft gesteld dat sprake is van een woongroep, is de rechtbank van oordeel dat zij die stelling niet heeft onderbouwd. Bovendien heeft zij geen gegevens aan de Belastingdienst/Toeslagen over haar medebewoners en hun inkomens verstrekt, zodat de dienst niet kon vaststellen of zij recht had op huurtoeslag.
Hoger beroep
5. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot huurtoeslag over 2016 terecht op nihil heeft gesteld. Zij heeft het begrip ‘zelfstandige woonruimte’ verkeerd begrepen. Zij woont op het toeslagadres met meerdere mensen samen, die als haar medebewoners moeten worden aangemerkt. Aangezien die medebewoners nauwelijks of geen inkomen hebben, heeft zij recht op huurtoeslag.
6. De Belastingdienst/Toeslagen handhaaft in hoger beroep niet meer het standpunt dat geen sprake is van een zelfstandige woning.
De dienst heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat uit de basisregistratie personen blijkt dat er, naast [appellante], negen personen in verschillende perioden in 2016 op het toeslagadres ingeschreven hebben gestaan. Om te bepalen of [appellante] recht heeft op huurtoeslag als bedoeld in artikel 9 van de Wet op de huurtoeslag, heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] verzocht om informatie over deze personen te verstrekken. Over een aantal in de basisregistratie personen ingeschreven personen heeft zij geen informatie verstrekt, ondanks dat zij daartoe op grond van artikel 18 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen was gehouden. Daarom kan geen recht op huurtoeslag worden vastgesteld en heeft [appellante] geen recht op huurtoeslag, aldus de dienst. Hangende het hoger beroep heeft de Belastingdienst/Toeslagen [appellante] de gelegenheid geboden om de bewoningssituatie te verduidelijken, maar zij heeft hierop niet gereageerd.
Oordeel van de Afdeling
7. Het geschil heeft zich in hoger beroep toegespitst op de bewoningssituatie van [appellante] in 2016 en meer in het bijzonder welke medebewoners zij in welke periode van dat jaar had.
De Afdeling heeft ter zitting geconstateerd dat de uitwisseling van gegevens tussen partijen, mede gelet op de tussentijdse wijziging van de grondslag van het besluit, niet optimaal is geweest. Ter zitting heeft de Afdeling geconcludeerd dat beide partijen bereid waren om met elkaar in gesprek te gaan om helderheid te krijgen over de feitelijke bewoningssituatie in 2016, waarna de Afdeling de zitting heeft geschorst om partijen de mogelijkheid te bieden om informatie uit te wisselen. Na hervatting van de zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen te kennen gegeven dat op basis van de gegevens die [appellante] ter zitting en tijdens de schorsing heeft aangeleverd bezien kan worden of mogelijk recht bestond op huurtoeslag. Daarbij heeft de dienst gemeld dat op korte termijn de definitieve berekening van de huurtoeslag over 2016 aan [appellante] zou worden toegezonden en dat de van haar verkregen informatie over haar bewoningssituatie en de van de Inspecteur verkregen gegevens daarin zouden worden verwerkt. Bij besluit van 12 februari 2019 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2016 definitief vastgesteld op € 3.551,00. In dat besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen in de berekening van de huurtoeslag de medebewoners van [appellante] in de verschillende perioden van 2016, met de bijbehorende inkomens van die medebewoners, betrokken.
In het licht van het voorgaande heeft [appellante] haar klachten over de nihilstelling van de voorschotten huurtoeslag terecht voorgedragen.
Slotsom
8. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien. Het besluit van 10 februari 2017 zal worden herroepen. De Afdeling zal bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 mei 2017.
9. De Belastingdienst/Toeslagen dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 30 mei 2018 in zaak nr. 17/1826, voor zover de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gelaten;
III. herroept het besluit van 10 februari 2017, kenmerk […].T.SC.17.1;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 1 mei 2017, kenmerk […].T.SC.17.5;
V. veroordeelt de Belastingdienst/Toeslagen tot vergoeding van bij [appellante] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.024,00 (zegge: duizendvierentwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de Belastingdienst/Toeslagen aan [appellante] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 126,00 (zegge: honderdzesentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Van Eck w.g. Rijsdijk
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019
705.
Wet op de huurtoeslag
Artikel 9
1. Een huurtoeslag wordt slechts toegekend:
a. als de huurder, diens partner alsmede degenen die medebewoner van de woning zijn, als ingezetene op het adres van die woning zijn ingeschreven in de basisregistratie personen;
b. als geen andere personen met dat adres in de basisregistratie personen zijn ingeschreven, behoudens eventueel een onderhuurder en personen die behoren tot diens huishouden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een huurtoeslag worden toegekend, als de onjuiste inschrijving in de basisregistratie personen niet aan de huurder kan worden toegerekend.
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
e. medebewoner: de persoon die als ingezetene op hetzelfde woonadres is ingeschreven in de basisregistratie personen als de belanghebbende, met dien verstande dat als medebewoner niet worden aangemerkt:
1˚. de partner van de belanghebbende,
2˚. de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner,
3˚. degene die tot het huishouden van de onder 2˚ bedoelde persoon behoort;
[…].
Artikel 18
1. Een belanghebbende, een partner en een medebewoner verstrekken de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd alle gegevens en inlichtingen die voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming van belang kunnen zijn.
2. De gegevens en inlichtingen worden verstrekt op een door de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven wijze en binnen een door de Belastingdienst/Toeslagen te stellen termijn.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt door de persoon aan wie dit is gevraagd, maant de Belastingdienst/Toeslagen hem aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
4. Indien niet aan de in de vorige leden genoemde verplichtingen is voldaan, bepaalt de Belastingdienst/Toeslagen ambtshalve de hoogte van de tegemoetkoming. Indien de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner gehouden is aan de inspecteur een opgaaf te verstrekken van het niet in Nederland belastbaar inkomen en deze persoon daaraan niet, dan wel niet binnen de daartoe gestelde termijn heeft voldaan, kan de Belastingdienst/Toeslagen de hoogte van de tegemoetkoming ambtshalve bepalen.