ECLI:NL:RVS:2019:1194

Raad van State

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
201902048/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake goedkeuring verkoop landgoed Haarendael door college aan Stichting Cello

Op 17 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar van de Stichting Maatschappelijk Platform Haarendael (SMPH) tegen een besluit van het College sanering zorginstellingen. Dit besluit, genomen op 20 december 2018, verleende goedkeuring aan de Stichting Cello voor de verkoop van het landgoed Haarendael aan een derde partij. SMPH betoogde dat het college deze goedkeuring had moeten onthouden, gezien de maatschappelijke impact van de verkoop en de omstreden aard ervan. SMPH stelde dat de verkoop niet alleen procedureel onjuist was, maar ook dat er verontrustende signalen waren, zoals een verdachte huurovereenkomst en de vondst van een drugslab op het landgoed.

De voorzieningenrechter oordeelde dat SMPH, gezien haar betrokkenheid bij het landgoed, als belanghebbende kan worden aangemerkt. Echter, het college heeft volgens de rechter de juiste procedures gevolgd en toezicht gehouden op het vervreemdingsproces. De rechter concludeerde dat de maatschappelijke gevolgen van de verkoop niet relevant zijn voor de beoordeling van de goedkeuring door het college. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukte dat het oordeel voorlopig is en niet bindend, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201902048/1/A2.
Datum uitspraak: 17 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het bezwaar van:
de Stichting Maatschappelijk Platform Haarendael (hierna: SMPH), gevestigd te Haaren,
verzoekster,
en
het College sanering zorginstellingen (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 20 december 2018 heeft het college aan Stichting Cello te ’s-Hertogenbosch (hierna: Cello) goedkeuring verleend voor de verkoop van het landgoed Haarendael aan de Raamse Akkers 15 te Haaren, kadastraal bekend gemeente Haaren, sectie A, nummers 2611, 2384, 2472 en 2474 (hierna: landgoed Haarendael) aan [persoon].
Tegen dit besluit heeft SMPH bezwaar gemaakt.
SMPH heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het college heeft hierop gereageerd.
Overwegingen
1.    De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting.
Het verzoek
2.    Het college heeft aan Cello goedkeuring verleend voor de verkoop van landgoed Haarendael aan [persoon]. SMPH stelt zich op het standpunt dat het college goedkeuring had moeten onthouden. SMPH verzoekt de voorzieningenrechter het besluit van 20 december 2018 te schorsen, omdat ingeval de verkoop doorgang vindt en de eigendom van het landgoed wordt overgedragen dit volgens haar niet meer tot een zinvolle behandeling van het bezwaar kan leiden.
SMPH betoogt dat het college geen goedkeuring voor de verkoop van landgoed Haarendael had mogen verlenen, omdat sprake is van een zeer omstreden verkoop. Het college is ten onrechte voorbijgegaan aan de buitengewoon negatieve maatschappelijke impact die de verkoop van landgoed Haarendael aan [persoon] heeft. Daarmee heeft het college zich onttrokken aan zijn verantwoordelijkheid om doeltreffend toe te zien op een correcte, maatschappelijk verantwoorde omgang met vastgoed van zorginstellingen. De verkoopovereenkomst deugt niet ten aanzien van procedure en inhoud. Het college had ten gunste van de samenleving stelling moeten nemen en verontrustende signalen - zoals de eerdere totstandkoming van een verdachte en ongewone huurovereenkomst tussen Cello en [persoon] en de vondst van een drugslab op het landgoed - serieus moeten nemen en uitgebreid moeten onderzoeken, aldus SMPH.
Wettelijk kader
3.    Artikel 18 van de Wet toelating zorginstellingen (hierna: de WTZi) luidt als volgt:
"1. Het bestuur van een instelling, met uitzondering van een academisch ziekenhuis als bedoeld in artikel 1.13 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, dat voornemens is om gebouwen of terreinen, of delen daarvan, blijvend niet meer voor de instelling te gebruiken, doet hiervan onverwijld mededeling aan het College sanering.
2. Het College sanering beslist binnen acht weken na ontvangst van de mededeling of het bestuur van de instelling de gebouwen of terreinen kan verhuren, vervreemden of aan enig beperkt recht kan onderwerpen zonder zijn goedkeuring. Bij de goedkeuring kan het College sanering bepalen dat bij verkoop een meeropbrengst ten opzichte van de boekwaarde wordt gestort in het Fonds langdurige zorg.
3. Een rechtshandeling die is verricht in strijd met dit artikel, is vernietigbaar. De vernietigbaarheid kan worden ingeroepen door het College sanering."
Artikel 5 van de Beleidsregel vervreemding onroerende zaken (hierna: de Beleidsregel) luidt:
"Er dient bij het vervreemden een marktconforme opbrengst te worden behaald."
Artikel 6 luidt:
"1. Vervreemden dient plaats te vinden door middel van een open en transparant proces. De vormgeving van het proces om tot vervreemding te komen dient vooraf met het College sanering te worden besproken. De meest geëigende methoden om tot vervreemding te komen zijn:
a. tenderprocedure;
b. verkoop via een makelaar;
c. verkoop via een inschrijving bij een notaris;
d. het benaderen van ten minste drie partijen.
2. Aan de wijze van vervreemden, als genoemd in het eerste lid, dient tenminste één taxatie, opgemaakt door een onafhankelijke taxateur, ten grondslag te liggen.
3. De opdracht voor de taxatie aan de onafhankelijke taxateur dient door de instelling te worden gegeven. De opdrachtbrief dient vooraf te worden getoetst door (de gemachtigde van) het College sanering."
Beoordeling van het verzoek
4.    Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend.
5.    SMPH heeft tot doel het bijzondere karakter van landgoed Haarendael blijvend te beschermen door een wezenlijke bijdrage te leveren aan een maatschappelijk verantwoorde ontwikkeling ervan. SMPH komt daarmee op voor de belangen van landgoed Haarendael. De goedkeuring door het college is een stap in het proces tot verkoop van het landgoed. Gelet op de feitelijke werkzaamheden van SMPH, waaronder haar betrokkenheid bij de ontwikkeling en het verkoopproces van het landgoed, kan niet op voorhand worden geoordeeld dat zij geen belanghebbende is bij het goedkeuringsbesluit en dat haar bezwaar daarom niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard.
6.    Het college houdt, ingevolge artikel 18 van de WTZi, gelezen in samenhang met artikel 5 en 6 van de Beleidsregel, toezicht op het vervreemdingsproces van gebouwen of terreinen van instellingen voor gezondheidszorg. Het college ziet erop toe dat dit proces open en transparant verloopt en dat een marktconforme opbrengst wordt behaald.
7.    Hetgeen SMPH over de verkoop van landgoed Haarendael heeft aangevoerd, valt grotendeels buiten dit toetsingskader. Zo is het maatschappelijke gevolg van de verkoop geen criterium dat aan het college ter beoordeling voorligt en bij de besluitvorming had moeten worden betrokken. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen SMPH heeft aangevoerd en in de overige dossierstukken, waaronder het taxatierapport en het advies over de verkoop van A.K. van der Zee, die door het college als gemachtigde is aangewezen bij het verkoopproces, geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het verkoopproces niet transparant is verlopen en/of geen marktconforme opbrengst is behaald. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het besluit van 20 december 2018 onrechtmatig is en in bezwaar niet in stand zal kunnen blijven.
8.    Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening als kennelijk ongegrond af te wijzen.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Dallinga
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019
18-856.