ECLI:NL:RVS:2019:1175

Raad van State

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
201802455/3/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • C.J. Borman
  • J.J. van Eck
  • D.J.C. van den Broek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van een staatsraad in bestuursrechtelijke procedure

Op 11 april 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een verzoek tot wraking van staatsraad mr. H.G. Lubberdink behandeld. Dit verzoek was ingediend door [verzoeker] op 29 maart 2019, maar kwam pas op 1 april 2019 bij de Raad van State binnen. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de staatsraad die belast was met de behandeling van een andere zaak, genummerd 201802455/1/A1. Tijdens de openbare zitting op 11 april 2019 was [verzoeker] niet aanwezig en de staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om gehoord te worden.

De Afdeling heeft in haar beslissing overwogen dat het verzoek om wraking niet tijdig was ingediend. Volgens artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een partij een rechter wraken op basis van feiten die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen. Artikel 8:16, eerste lid, stelt dat het verzoek moet worden gedaan zodra de feiten bekend zijn. In dit geval waren de feiten die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen al bekend op 8 maart 2019, maar het verzoek werd pas ingediend na deze datum. Hierdoor voldeed [verzoeker] niet aan de vereisten van de Awb.

De Afdeling heeft daarom besloten het verzoek om wraking af te wijzen, zonder inhoudelijke beoordeling van de aangevoerde gronden. De uitspraak werd gedaan in het openbaar door de voorzitter mr. C.J. Borman en de leden mr. J.J. van Eck en mr. D.J.C. van den Broek, met mr. A. Heinen als griffier.

Uitspraak

201802455/3/A1.
Datum beslissing: 11 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
PROCES-VERBAAL van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.
Procesverloop
Bij brief van 29 maart 2019, ingekomen bij de Raad van State op 1 april 2019, heeft [verzoeker] verzocht om wraking van mr. H.G. Lubberdink (hierna: de staatsraad) als lid van de enkelvoudige kamer belast met de behandeling van de zaak met nummer 201802455/1/A1.
De staatsraad heeft niet in de wraking berust.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek op 11 april 2019 ter openbare zitting aan de orde gesteld, waar [verzoeker] niet is verschenen.
De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Beslissing
Bij mondelinge beslissing van 11 april 2019 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen. Daartoe heeft zij het volgende overwogen.
Gronden
1.    Artikel 8:15 van de Awb luidt: "Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden."
Artikel 8:16, eerste lid, luidt: "Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden."
2.    De zaak met nummer 201802455/1/A1 is op 8 maart 2019 ter zitting behandeld. [verzoeker] heeft zijn verzoek om wraking pas bij brief van 29 maart 2019, ingekomen bij de Raad van State op 1 april 2019, ingediend. Hetgeen [verzoeker] aan zijn verzoek ten grondslag legt, betreft feiten en omstandigheden die hem bekend waren op 8 maart 2019. Nu het wrakingsverzoek op 1 april 2019 bij de Afdeling is ingekomen, is het verzoek dus niet gedaan zodra de feiten en omstandigheden die [verzoeker] ten grondslag legt aan zijn verzoek, aan [verzoeker] bekend zijn geworden. [verzoeker] heeft aldus niet voldaan aan het in artikel 8:16, eerste lid, van de Awb neergelegde vereiste.
Om die reden komt de Afdeling niet toe aan een inhoudelijke beslissing op het wrakingsverzoek en kunnen reeds hierom de aangevoerde gronden niet leiden tot inwilliging van het verzoek om wraking.
3.    Het verzoek om wraking van de staatsraad moet daarom worden afgewezen.
Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Heinen, griffier.
w.g. Borman    w.g. Heinen
voorzitter    griffier
632.