201803433/1/R2.
Datum uitspraak: 16 januari 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], beiden wonend te 's-Hertogenbosch,
en
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 6 maart 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Carolus-De Herven, 1e herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en [appellant B] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
GEM Carolus Den Bosch B.V. en GEM Carolus Den Bosch C.V. (hierna in enkelvoud: GEM Carolus) heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2018, waar [appellant A] en de raad, vertegenwoordigd door L.J.A. Erps en G.P.G.A. van den Braak, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting GEM Carolus, vertegenwoordigd door [gemachtigde], gehoord.
Ter zitting is buiten bezwaar van partijen de op 17 september 2018 door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 48 woningen en 15 studio’s binnen het plangebied overgelegd.
Overwegingen
Inleiding
1. Het plan is een herziening van een deel van het op 12 april 2011 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Carolus - De Herven" (hierna: het voorgaande plan). In vergelijking met het voorgaande plan is gekozen voor een andere stedenbouwkundige invulling in verband met de heroriëntatie van het woningprogramma. Het plan maakt de bouw van maximaal 183 woningen mogelijk. [appellant A] en [appellant B] wonen op de hoek van de Weidekruidlaan en de Heermoesstraat. Het beroep van [appellant A] en [appellant B] richt zich tegen het plandeel met de bestemming "Wonen", aan de overzijde van hun woning en de Heermoesstraat (hierna: het bestreden plandeel). [appellant A] en [appellant B] vrezen voor een aantasting van hun woon- en leefklimaat en voor een verkeersonveilige situatie bij hun woning als gevolg van het plan.
Toetsingskader
2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
Verkeersveiligheid
3. [appellant A] en [appellant B] stellen dat het plan in vergelijking met het voorgaande plan leidt tot een slechtere verkeerssituatie.
Daartoe voeren zij aan dat ten behoeve van de woningen die zijn voorzien in het bestreden plandeel ten onrechte slechts één ontsluitingsweg wordt gerealiseerd, ongeveer ter hoogte van de kruising van de Heermoesstraat met de Wolverleistraat (hierna: de ontsluitingsweg). Volgens [appellant A] en [appellant B] ligt het daardoor voor de hand dat het verkeer zich dan afwikkelt via de Heermoesstraat en de Weidekruidlaan, waardoor er een te groot aantal verkeersbewegingen ontstaat bij hun woning. In het voorgaande plan waren volgens [appellant A] en [appellant B] meer ontsluitingsmogelijkheden op de Heermoesstraat voorzien, waardoor de verkeersstroom beter verspreid zou zijn over de ontsluiting op de Weidekruidlaan en de ontsluiting op de Heemststraat. Het aantal verkeersbewegingen dat het plan tot gevolg heeft, leidt volgens hen tot een verkeersonveilige situatie.
Dit klemt volgens hen temeer nu het grondoppervlak met de bestemming "Verkeer" nabij hun woning in vergelijking met het voorgaande plan is verkleind, waardoor de straat te smal wordt. Daardoor is er geen ruimte voor voetgangers, fietsers en spelende kinderen en is het, zo hebben [appellant A] en [appellant B] ter zitting toegelicht, voor auto’s niet makkelijk om elkaar te passeren.
Voorts stellen [appellant A] en [appellant B] dat het zicht op de kruising van de Heermoesstraat met de Wolverleistraat nu al slecht is en dat ook het zicht vanaf de ontsluitingsweg op de Heermoesstraat, beperkt zal zijn. De omstandigheid dat de raad er in de zienswijzennota op heeft gewezen dat de kruising van de Heermoesstraat met de Weidekruidlaan als plateau zal worden uitgevoerd, doet volgens [appellant A] en [appellant B] niet af aan de toename van het aantal verkeersbewegingen en biedt voor de verkeersveiligheid, zo betogen zij, slechts een beperkte oplossing.
3.1. Gelet op de situering van de bouwvlakken is aannemelijk dat er één ontsluitingsweg wordt gerealiseerd nabij de woning van [appellant A] en [appellant B]. Door de raad is onweersproken gesteld dat de toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van het plan 315 per etmaal bedraagt. Door de raad is verder toegelicht dat toekomstige bewoners vanaf de ontsluitingsweg naar verwachting zowel naar links, langs de woning van [appellant A] en [appellant B], als naar rechts, in verband met de ligging van de rijksweg A2, zullen rijden. Naar het oordeel van de Afdeling kan de raad worden gevolgd in zijn standpunt dat het verkeer gezien de ligging van het plandeel zich blijft spreiden naar links en naar rechts en dat de toename van het aantal verkeersbewegingen nabij de woning van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van het plandeel, gelet op de spreiding en de beperkte omvang, aanvaardbaar is.
Volgens de door de raad genoemde CROW-publicatie ASVV 2012 bedraagt de minimale breedte van een erftoegangsweg 4,8 m. Weliswaar is het westelijke bouwvlak in vergelijking met het voorgaande plan dichter bij de woning van [appellant A] en [appellant B] gesitueerd, waardoor de strook grond met de bestemming "Verkeer" smaller is geworden, maar door de raad is toegelicht dat de verkeersbestemming nog voldoende ruimte biedt voor een weg met een minimale breedte van 5 m met 2 rijbanen. Ter zitting heeft de raad bovendien toegelicht dat op de Heermoesstraat 30 km/u mag worden gereden en dat de verkeersveiligheid juist is gediend met een relatief smalle weg. Op een relatief smalle weg is het voor auto’s niet makkelijk om elkaar te passeren, waardoor, zo is met de richtlijnen van het CROW voor 30 km/u-gebieden beoogd, weggebruikers worden gestimuleerd om langzaam te rijden.
De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeersbestemming voldoende ruimte biedt voor een erftoegangsweg die voldoet aan de richtlijnen van het CROW.
[appellant A] en [appellant B] hebben hun stelling dat het zicht op de kruising van de Heermoesstraat met de Wolverleistraat nu al slecht is en dat ook het zicht vanaf de ontsluitingsweg op de Heermoesstraat, beperkt zal zijn, niet onderbouwd. Door de raad is toegelicht dat rekening wordt gehouden met het zicht vanaf de ontsluitingsweg op de Heermoesstraat door op voldoende afstand van de uitrit haaksparkeervlakken aan te leggen en/of door het plaatsen van een spiegel.
Naar het oordeel van de Afdeling hebben [appellant A] en [appellant B] niet aannemelijk gemaakt dat verwezenlijking van het plandeel leidt tot onvoldoende zicht op genoemde wegdelen en daarmee tot een verkeersonveilige situatie.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verkeerssituatie nabij de woning van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van het plan aanvaardbaar is.
Het betoog faalt.
Geluidhinder en windhinder
4. [appellant A] en [appellant B] vrezen dat, doordat de voorziene woningen in vergelijking met het voorgaande plan dichter bij hun hoekwoning zijn voorzien, een tochtgat zal ontstaan, wat kan leiden tot windhinder. Om die reden vrezen [appellant A] en [appellant B] bovendien dat een klankkast zal ontstaan, wat, mede gelet op de toename van het aantal verkeersbewegingen bij hun woning in vergelijking met het voorgaande plan, kan leiden tot geluidhinder.
4.1. Vaststaat dat de met het plan mogelijk gemaakte bebouwing in vergelijking met het voorgaande plan enigszins dichter bij de woning van [appellant A] en [appellant B] is gesitueerd.
Door de raad is toegelicht dat het aantal verkeersbewegingen bij de woning van [appellant A] en [appellant B] als gevolg van het plan aanvaardbaar is en in vergelijking met het voorgaande plan bovendien aanzienlijk kleiner is. Bij de vaststelling van het voorgaande plan is de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting op de gevel van de woning van [appellant A] en [appellant B] reeds afgewogen en aanvaardbaar gevonden. Onder deze omstandigheden was er volgens de raad geen aanleiding om de geluidbelasting vanwege het plan op de gevel van de woning van [appellant A] en [appellant B] opnieuw te onderzoeken. Dat standpunt acht de Afdeling niet onredelijk.
Verder is door de raad terecht gesteld dat de voorziene bebouwing in vergelijking met het voorgaande plan lager is en ook geen aaneengesloten wand vormt, zodat het effect van een klankkast en tochtgat zich niet zal voordoen.
De raad heeft zich gelet op het voorgaande naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verwezenlijking van het plan niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder en/of windhinder bij de woning van [appellant A] en [appellant B].
Het betoog faalt.
Alternatieven
5. [appellant A] en [appellant B] betogen dat alternatieve invullingen onvoldoende zijn bezien. Een alternatief is om de verbinding tussen de Heermoesstraat en de Weidekruidlaan af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer en om de verbinding tussen de voorziene woningen en de Weidekruidlaan elders te realiseren. Een ander alternatief is om de woning die het dichtst bij hun woning is voorzien te laten vervallen, de vrijgekomen ruimte te gebruiken voor een voetpad of groene ruimte aan de zijde van hun woning en het gemotoriseerde verkeer langs hun woning slechts in één richting toe te staan.
5.1. De raad stelt dat de verkeersstructuur op grond van dit plan aanvaardbaar is en voor [appellant A] en [appellant B] tot een gunstigere verkeerssituatie leidt dan de verkeersstructuur op grond van voorgaande plannen. Bovendien gaan de door [appellant A] en [appellant B] voorgestelde alternatieven ten koste van een woning of leiden ze tot een concentratie van autobewegingen elders. Daarmee vormen deze alternatieven een benadeling van andere bewoners.
Gelet op het voorgaande heeft de raad in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om de door [appellant A] en [appellant B] genoemde alternatieven te volgen.
Het betoog faalt.
Waardevermindering
6. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning van [appellant A] en [appellant B] betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan.
Het betoog faalt.
Conclusie
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J.J.M. Pans, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.P.F. Boermans, griffier.
w.g. Pans w.g. Boermans
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019
429-880.