ECLI:NL:RVS:2019:1160
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak betreffende machtiging tot voorlopig verblijf
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 11 april 2019 uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek is ingediend door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2019. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf.
De staatssecretaris had eerder, op 31 juli 2016, de aanvraag van de vreemdeling afgewezen. Dit besluit werd later, op 29 oktober 2018, door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard. De vreemdeling had hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot de uitspraak van de rechtbank. In het hoger beroep verzocht de staatssecretaris de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, zodat hij niet verplicht zou zijn om een nieuw besluit te nemen voordat de Afdeling op het hoger beroep had beslist.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het niet aannemelijk is dat de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep in stand zal blijven. Gezien de belangen van zowel de staatssecretaris als de vreemdeling, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit betekent dat de staatssecretaris geen nieuw besluit hoeft te nemen op het bezwaar van de vreemdeling totdat er een beslissing is genomen in het hoger beroep.