ECLI:NL:RVS:2019:1130

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
201807439/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verzoek behoud toetskans Jaarrekeninglezen door algemene raad

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 31 juli 2018 het beroep van [appellante] ongegrond verklaarde. [appellante] had verzocht om behoud van de tweede toetskans voor het vak Jaarrekeninglezen, maar de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten heeft dit verzoek op 6 november 2017 afgewezen. De algemene raad oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat zij door haar gezondheidsproblemen niet in staat was om deel te nemen aan de toets op 18 juli 2017. De rechtbank heeft deze afwijzing bevestigd, waarbij zij opmerkte dat de algemene raad rekening had gehouden met eerdere aanpassingen die aan [appellante] waren verleend, zoals extra toetstijd en een rustige toetslocatie.

Tijdens de zitting op 12 februari 2019 heeft [appellante] haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar advocaat mr. N.J.F. Snoek. De algemene raad werd vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer. [appellante] heeft aangevoerd dat de lange beslistermijn en de afwijzing van haar verzoek onzorgvuldig waren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de algemene raad zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toets op 18 juli 2017 voor haar geen reële kans was. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de medische verklaringen die [appellante] had overgelegd, niet voldoende waren om haar verzoek te onderbouwen.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de algemene raad het verzoek van [appellante] om behoud van de toetskans mocht afwijzen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 april 2019.

Uitspraak

201807439/1/A2.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 31 juli 2018 in zaak nr. 18/1577 in het geding tussen:
[appellante]
en
de algemene raad van de Nederlandse Orde van Advocaten.
Procesverloop
Bij besluit van 6 november 2017 heeft de algemene raad het verzoek van [appellante] om behoud van de tweede toetskans voor het vak Jaarrekeninglezen, afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2018 heeft de algemene raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De algemene raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2019, waar [appellante], bijgestaan door mr. N.J.F. Snoek, advocaat te Amstelveen, en de algemene raad, vertegenwoordigd door mr. M.E. Veenboer, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] volgt sinds september 2015 de beroepsopleiding voor advocaten. Bij e-mail van 14 juli 2017 heeft zij de algemene raad verzocht om behoud van de toetskans voor het vak Jaarrekeninglezen, waarin zij op 18 juli 2017 examen zou moeten afleggen. Volgens [appellante] is het door haar gezondheidsproblemen onmogelijk om aan die toets deel te nemen. Zij heeft een chronisch traag werkende schildklier waarvoor zij medicatie gebruikt. Door complicaties met de medicatie heeft zij last van een concentratiestoornis en extreme vermoeidheid, aldus het verzoek.
2.    De algemene raad heeft overwogen dat behoud van een toetskans slechts mogelijk is als het onmogelijk is om deel te nemen aan de eerdere toets. Vast staat dat [appellante] schildklierproblemen heeft die leiden tot concentratie- en werktempobeperkingen, maar daarvoor heeft zij eerder extra toetstijd toegekend gekregen, mag zij gebruik maken van een rustiger toetslocatie en hoeft zij maximaal één toets per dag af te leggen. Het gestelde onvermogen om deel te nemen aan de toets van 18 juli 2017, volgt niet uit de overgelegde stukken. Dat zij bij eerdere toetsen een onvoldoende heeft gehaald, toont anders dan [appellante] stelt, niet aan dat het voor haar onmogelijk is om digitaal toetsen af te leggen, aldus de algemene raad.
3.    Tegelijk met het verzoek aan de algemene raad om behoud van de toetskans heeft [appellante] de examencommissie van de beroepsopleiding advocaten verzocht om toekenning van een aangepaste toetswijze. [appellante] heeft aan dat verzoek dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag gelegd als aan het in deze zaak aan de orde zijnde verzoek aan de algemene raad. Bij de aanvraag om behoud van de toetskans heeft [appellante] verwezen naar dezelfde stukken die zij bij de examencommissie heeft overgelegd. De examencommissie heeft het verzoek van [appellante] om een aangepaste toetswijze afgewezen. Zie de uitspraak van heden op het hoger beroep van [appellante] in die procedure: ECLI:NL:RVS:2019:1075.
Aangevallen uitspraak
4.    De rechtbank heeft [appellante] niet gevolgd in haar standpunt, dat de algemene raad haar behoud van de toetskans had moeten toekennen. [appellante] heeft in deze procedure, evenals in de procedure over het besluit van de examencommissie, gesteld dat zij niet in staat is om een digitale toets af te leggen. De algemene raad kon verwijzen naar het oordeel van de examencommissie over de eveneens in die procedure overgelegde medische verklaringen. De algemene raad heeft zich verder op goede gronden op het standpunt gesteld dat [appellante] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toets op 18 juli 2017 voor haar geen reële kans was. De overgelegde medische vakliteratuur leidt niet tot een ander oordeel. Dat haar medische omstandigheden niet voorzienbaar waren, en buiten haar invloedsfeer liggen, maakt niet dat zich een onbillijkheid van overwegende aard voordoet.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de beslistermijn van vier maanden na het verzoek van 14 juli 2017, niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. Die termijn heeft betrekking op het besluit van 6 november 2017 en niet op het in beroep voorliggende besluit van 20 februari 2018. Overigens ligt in de vertraging geen grond voor het oordeel dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest. Uit de besluitvorming volgt dat de algemene raad rekening heeft gehouden met een verzoek van [appellante] om haar in de gelegenheid te stellen om nadere medische stukken over te leggen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.    [appellante] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de lange beslistermijn voor het afdoen van de aanvraag getuigt van een onzorgvuldige voorbereiding. Los van de vraag of de algemene raad daarmee onzorgvuldig heeft gehandeld, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de klacht van [appellante] zich richt tegen het besluit van 6 november 2017. In beroep lag het besluit op bezwaar van 20 februari 2018 ter beoordeling voor.
6.    [appellante] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de algemene raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de toets op 18 juli 2017 voor haar geen reële toetskans was. Uit de overgelegde medische verklaringen volgt dat zij door haar schildklierklachten een korte concentratieboog heeft. Gelet op de medische literatuur over de gevolgen van haar klachten is het aannemelijk dat het voor haar te belastend was om de toets af te leggen. Te meer nu zij bij een eerdere toets, en opnieuw enkele dagen voor de toets Jaarrekeninglezen, onwel is geworden. De rechtbank heeft niet onderkend dat de algemene raad ten onrechte heeft verwezen naar het standpunt van de examencommissie over de door haar overgelegde verklaringen. Het verzoek aan de algemene raad om een extra toetskans en het verzoek aan de examencommissie om een afwijkende toetswijze hebben een verschillende juridische grondslag en toetsingskader. De algemene raad dient zich zelfstandig een oordeel te vormen over de overgelegde stukken, aldus [appellante].
6.1.    Artikel 3.19 van de Verordening op de advocatuur luidt:
"[…]
4. De stagiaire neemt deel aan de eerste toetsgelegenheid van het onderdeel direct nadat hij het onderwijs in dat onderdeel heeft gevolgd.
5. Indien de toets, bedoeld in het vierde lid, niet is gehaald, neemt de stagiaire deel aan de eerstvolgende toetsgelegenheid die wordt geboden.
6. De stagiaire kan per onderdeel ten hoogste drie maal een toets afleggen.
[…]
9. De algemene raad kan afwijken van het derde tot en met achtste lid in gevallen waarin toepassing daarvan zou leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard."
Verwijzing naar besluit examencommissie
6.2.    In het besluit van 6 november 2017 is vermeld dat het door [appellante] gestelde onvermogen om deel te nemen aan de digitale toets, niet blijkt uit de door haar overgelegde informatie. De medische verklaringen waarop zij heeft gewezen houden slechts in dat zij gebaat is bij extra toetstijd en een rustige toetslocatie. Verder heeft de algemene raad vermeld dat het besluit van de examencommissie geen verandering brengt in het standpunt dat niet aannemelijk is geworden dat [appellante] niet in staat was om aan de toets Jaarrekeninglezen deel te nemen.
In het besluit van 20 februari 2018 heeft de algemene raad geconcludeerd dat, gelet op de overgelegde stukken en de mondelinge toelichting daarop, de omstandigheid dat [appellante] zich fysiek onvoldoende in staat acht om op reguliere wijze de toets af te leggen, niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard als bedoeld in artikel 3.19, negende lid, van de Verordening.
6.3.    De stelling van [appellante], dat de algemene raad de overgelegde stukken niet zelfstandig heeft beoordeeld, vindt geen steun in de besluitvorming. De algemene raad heeft zich op basis van de stukken zelf een oordeel gevormd, en heeft daarnaast over het besluit van de examencommissie vermeld dat het niet afdoet aan het eigen oordeel.
Beoordeling onbillijkheid van overwegende aard
6.4.    Uit de door [appellante] overgelegde medische verklaringen van haar voormalige huisarts, huidige huisarts en endocrinoloog, volgt dat [appellante] klachten ervaart ten gevolge van problemen met haar schildklier. Tussen partijen is niet in geschil dat deze klachten nopen tot het treffen van maatregelen voor het afleggen van toetsen, zoals het toekennen van extra toetstijd, het gebruik maken van een rustigere toetslocatie en een maximum van één toets per dag. Uit de verklaringen volgt niet dat het door haar klachten niet van [appellante] gevergd kon worden om op 18 juli 2017 de toets Jaarrekeninglezen af te leggen. De verklaringen hebben niet specifiek betrekking op deze toets en daarin wordt bovendien juist verzocht om het toekennen van extra toetstijd aan [appellante], zoals haar is toegestaan. Dat zij ten gevolge van de klachten onwel is geworden, zoals zij ter zitting heeft gesteld, volgt niet uit de verklaringen en niet uit enig ander stuk.
Ook uit de door [appellante] overgelegde medische literatuur volgt niet dat van haar niet gevergd kon worden de toets af te leggen. In hoger beroep heeft [appellante] de bloedwaarden, vermeld in de verklaring van de encodrinoloog, gerelateerd aan in de literatuur vermelde bevindingen. Daarmee is niet gegeven dat het voor haar onmogelijk was de toets af te leggen. Uit de overgelegde literatuur volgt immers - voor zover relevant - niet meer dan dat schildklierproblemen van invloed kunnen zijn op de energiehuishouding en het cognitieve vermogen. Dat is tussen partijen ook niet in geschil en heeft reeds geleid tot toekenning van de vermelde maatregelen.
Dat de rechtbank heeft overwogen dat de medische gevolgen niet voorzienbaar zijn en buiten de invloedsfeer van [appellante] liggen, betekent anders dan [appellante] stelt, niet dat zich een onbillijkheid van overwegende aard voordoet. Zij is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat zij door de medische klachten niet in staat was de toets af te leggen. Of die klachten voorzienbaar waren en binnen haar invloedsfeer liggen, is niet van belang.
6.5.    Het voorgaande leidt tot het oordeel dat de de algemene raad het verzoek van [appellante] om behoud van de toetskans mocht afwijzen. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog faalt.
Slotsom
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Baart, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Baart
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
799.