201806084/1/A3.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Zwolle,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 juni 2018 in zaak nr. 17/2435 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle.
Procesverloop
Bij besluit van 13 januari 2016 heeft het college een verzoek van [appellante] om op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) documenten te verstrekken, gedeeltelijk afgewezen.
Bij besluit van 27 februari 2017 heeft het college een verzoek van [appellante] om op grond van de Wob documenten te verstrekken, niet-ontvankelijk verklaard.
Bij besluit van 3 oktober 2017 heeft het college opnieuw op de bezwaren van [appellante] tegen die besluiten beslist, deze deels gegrond verklaard, besloten dat [appellante] een deel van de documenten waar zij om heeft verzocht kan komen inzien en een deel zal worden verstrekt nadat leges zijn betaald.
Bij uitspraak van 15 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het ziet op het deel van de documenten dat [appellante] kan komen inzien, het besluit in zoverre vernietigd, het college opgedragen deze documenten aan [appellante] toe te zenden en het beroep voor het overige ongegrond verklaard.
Bij besluit van 21 juni 2018 heeft het college aan de opdracht van de rechtbank gehoor gegeven en de documenten aan [appellante] toegezonden.
Tegen de uitspraak van 15 juni 2018 heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld op 27 maart 2019.
Overwegingen
1. [appellante] heeft een aantal verzoeken gedaan op grond van de Wob. In geschil is het verzoek om alle financiële gegevens openbaar te maken met betrekking tot belasting en loonbeslag over de jaren 2001 tot en met 2015, waaronder documenten van [bedrijf], en met betrekking tot alle afzonderlijke betalingen over de periode 2001 tot en met 2015 aan en door [appellante], [belanghebbende A] en [belanghebbende B]. De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de documenten aan [appellante] moest toezenden.
2. Het nieuwe besluit op bezwaar van 21 juni 2018 wordt, gelet op artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding. Dat wil zeggen dat van rechtswege beroep tegen dat besluit is ontstaan.
3. [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat tussen de documenten die zij toegestuurd heeft gekregen, niet de documenten zitten waar zij om heeft verzocht, terwijl het college die wel heeft.
Het college heeft bij brief van 31 december 2018 desgevraagd medegedeeld dat het alle documenten heeft verstrekt en er niet meer documenten zijn.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2527)) is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust. 5. De Afdeling stelt vast dat onder de documenten die het college aan [appellante] heeft toegestuurd documenten zitten die betrekking hebben op belasting en loonbeslag, waaronder betaaloverzichten en documenten die afkomstig zijn van [bedrijf]. In totaal heeft het college honderden pagina’s toegezonden. De mededeling dat er niet meer documenten zijn, komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellante] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het college meer documenten heeft dan het heeft toegezonden en het college documenten die vallen onder het Wob-verzoek en die onder het college berusten niet openbaar heeft gemaakt.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. Het beroep dat van rechtswege is ontstaan tegen het besluit van 21 juni 2018 is eveneens ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep ongegrond;
II. verklaart het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zwolle van 21 juni 2018, kenmerk 35445-2017, ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, griffier.
w.g. Bijloos w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
176-851.