201805517/1/A3.
Datum uitspraak: 10 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Rotterdam,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 mei 2018 in zaak nr. 17/5192 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 23 maart 2017 heeft het college een huisvestingsvergunning aan [appellant] geweigerd.
Bij besluit van 14 juli 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 mei 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. J.C. Avedissian, zijn verschenen.
Overwegingen
1. De tekst van de relevante bepalingen uit de Huisvestingswet 2014 (hierna: de Hvw), de Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek (hierna: de Wbmgp), de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017, vastgesteld op 25 april 2017, (hierna: de Verordening) is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan deel uit.
Inleiding
2. Op 21 februari 2017 heeft [appellant] een aanvraag gedaan om een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Hvw voor een woonruimte aan de [locatie 1] te Rotterdam. Hij wil een kamer in de woning op dit adres huren voor € 215,- per maand. [persoon], de voormalige partner van [appellant], is eigenaar van de woning. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 23 maart 2017 heeft het college de aanvraag afgewezen. Het college heeft vastgesteld dat de persoonslijst van [appellant] in de basisregistratie personen (hierna: brp) vanaf 1 juli 2015 tot 22 juli 2016 niet is bijgehouden en dat daarvoor als reden is vermeld "vertrek onbekend waarheen". Omdat [appellant] daarom minder dan 6 jaar voorafgaande aan de aanvraag onafgebroken ingezetene is geweest van een gemeente van de regio Rotterdam, dient hij op grond van artikel 2.5, eerste lid, van de Verordening in ieder geval te beschikken over een inkomen of een pensioen. Volgens het college voldoet [appellant] niet aan dit vereiste. Hij stelt een zelfstandig ondernemer te zijn, maar heeft geen stukken overgelegd waaruit volgt dat hij beschikt over een inkomen uit een zelfstandig bedrijf, aldus het college.
Hoger beroep
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebied waarin de Randweg ligt ten onrechte op grond van artikel 5, eerste lid, van de Wbmgp is aangewezen als een gebied waarin aan woningzoekenden eisen kunnen worden gesteld. Voor woningzoekenden die niet in aanmerking komen voor een huisvestingsvergunning zijn er binnen de regio Rotterdam onvoldoende mogelijkheden om passende huisvesting te vinden. Verder heeft de rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de regeling in de Verordening over het verlenen van een huisvestingsvergunning van toepassing is op de huur van een kamer in een koopwoning in Rotterdam. Daartoe voert [appellant] aan dat de bevoegdheid van de gemeenteraad om regels te stellen voor het in gebruik nemen of geven van goedkope koopwoningen blijkens artikel 4, tweede lid, van de Hvw slechts kan worden toegepast op de in deze bepaling genoemde Waddeneilanden. Daarnaast is de rechtbank ten onrechte ervan uitgegaan dat [appellant] aan het inkomensvereiste van artikel 2.5 van de Verordening diende te voldoen. Daartoe stelt [appellant] dat hij voorafgaande aan de aanvraag niet minder dan zes jaar onafgebroken ingezetene was in de regio Rotterdam. Hij is reeds jaren economisch of maatschappelijk gebonden aan de gemeente Rotterdam. Dat zijn persoonslijst in de brp tijdelijk niet is bijgehouden, waarvan [appellant] niet op de hoogte was, is onterecht en daarvoor was een medewerker van de woningbouwvereniging van zijn vorige woning verantwoordelijk. Voorts heeft de rechtbank miskend dat de weigering om een huisvestingsvergunning te verlenen zich niet verdraagt met het in artikel 2, eerste lid, van de Hvw neergelegde uitgangspunt om onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte te bestrijden. Tot slot heeft de rechtbank volgens [appellant] miskend dat hij in aanmerking had moeten komen voor een huisvestingsvergunning, nu op grond van artikel 14, eerste lid, van de Hvw in een huisvestingsverordening voor woningzoekenden in een voorrangsregeling kan worden voorzien als bedoeld in die bepaling.
3.1. Over het betoog van [appellant] dat de minister zijn bevoegdheid van artikel 5, eerste lid, van de Wbmgp niet had mogen toepassen om het gebied waarin de Randweg ligt aan te wijzen als een gebied waarin aan woningzoekenden eisen kunnen worden gesteld, overweegt de Afdeling dat het toepassen van die bevoegdheid niet is uitgesloten voor gebieden waarin woningschaarste heerst.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van de Hvw kan de gemeenteraad uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte. Ingevolge het tweede lid is het eerste lid ten aanzien van het kunnen geven van regels met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van voor verkoop bestemde goedkope woonruimte slechts van toepassing op de gemeenten Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling, Texel en Vlieland. Uit artikel 4, tweede lid, van de Hvw volgt dat huisvestingsverordeningen van gemeenten die niet in deze bepaling worden genoemd, geen regeling kunnen bevatten over de woonruimteverdeling van voor verkoop bestemde goedkope woonruimte, oftewel koopwoningen. Anders dan [appellant] betoogt, volgt uit die bepaling niet dat die verordeningen niet in een regeling kunnen voorzien over het huren van woonruimte in "koopwoningen", waarmee hij kennelijk doelt op woningen die door de verhuurder zijn verkregen door middel van koop. Verder is in artikel 2.1 van de Verordening bepaald dat hoofdstuk 2 van deze verordening, toegang tot de woningmarkt, van toepassing is op alle te huur aangeboden zelfstandige en onzelfstandige woonruimten met een huurprijs onder de huurprijsgrens die zijn gelegen in de complexen, straten en gebieden die zijn genoemd in bijlage 2 bij deze Verordening. Niet in geschil is dat de huur van de kamer onder de huurprijs ligt en voorts staat vast dat de Randweg in het gebied Hillesluis ligt, welk gebied in bijlage 2 is genoemd. Gelet op het vorenstaande heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat de Verordening van toepassing is op de kamer in de woning aan de Randweg 38B.
Ter beoordeling staat of het college op juiste gronden heeft vastgesteld dat [appellant] niet aan de voorwaarden van artikel 2.4, eerste lid, van de Verordening voldoet voor het verlenen van een huisvestingsvergunning. Nu vaststaat dat [appellant] niet beschikt over een inkomen of een pensioen heeft de rechtbank in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen.
Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over artikel 2, eerste lid, van de Hvw kan daar niet aan afdoen. Hetgeen is bepaald in artikel 2.4, eerste lid, onder d, en artikel 2.5 van de Verordening vindt zijn grondslag in artikel 8 van de Wbmgp en is daarmee in overeenstemming.
Voor zover [appellant] stelt dat hij niet wist dat hij uit de brp was uitgeschreven, lag het op zijn weg om na zijn vertrek uit de vorige woning aan de [locatie 2] ervoor te zorgen dat hij bereikbaar zou blijven, zodat hij van eventuele wijzigingen van de brp op de hoogte had kunnen zijn. Daarnaast heeft [appellant] tegen de stelling van het college dat hij een verzoek had kunnen doen om een eventueel onjuiste vermelding in de brp te laten wijzigen niets gesteld. Dat [appellant], zoals hij stelt, economisch en maatschappelijk gebonden is aan de gemeente Rotterdam, laat onverlet dat hij minder dan 6 jaar voorafgaande aan de aanvraag onafgebroken ingezetene is geweest als bedoeld in artikel 1.1, aanhef en onder i, van de Verordening, van een gemeente van de regio Rotterdam. Gelet hierop heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] moet beschikken over een inkomen of een pensioen.
Verder is in artikel 2.6 van de Verordening een regeling opgenomen over het verlenen van voorrang aan aanvragers van een huisvestingsvergunning. Aan de vraag of [appellant] in aanmerking kan komen voor voorrang wordt niet toegekomen, nu het college terecht heeft vastgesteld dat hij geen inkomen uit arbeid heeft en derhalve niet aan de voorwaarden voor het verlenen van een huisvestingsvergunning voldoet.
3.2. Het betoog faalt.
Slotsom
4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. Schueler, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. K.S. Man, griffier.
w.g. Schueler w.g. Man
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019
629.
Huisvestingswet 2014
Artikel 2
1. De gemeenteraad maakt van zijn bevoegdheden op grond van deze wet slechts gebruik indien dat noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van onevenwichtige en onrechtvaardige effecten van schaarste aan goedkope woonruimte.
Artikel 4
1. De gemeenteraad kan uitsluitend bij verordening voor de duur van ten hoogste vier jaar regels geven met betrekking tot:
a. het in gebruik nemen of geven van goedkope woonruimte, en
b. wijzigingen in de bestaande woonruimtevoorraad.
2. Het eerste lid is ten aanzien van het kunnen geven van regels met betrekking tot het in gebruik nemen of geven van voor verkoop bestemde goedkope woonruimte slechts van toepassing op de gemeenten Ameland, Schiermonnikoog, Terschelling, Texel en Vlieland.
Artikel 7
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën goedkope woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
Artikel 8
Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te nemen zonder vergunning van burgemeester en wethouders.
Artikel 14
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad bepalen dat bij de verlening van huisvestingsvergunningen voorrang wordt gegeven aan woningzoekenden die economisch of maatschappelijk gebonden zijn aan de woningmarktregio, de gemeente of een tot de gemeente behorende kern voor een of meer daarbij aangewezen categorieën woonruimte voor zover de gemeente als gevolg van regels gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.3 van de Wet ruimtelijke ordening of bij een provinciale verordening als bedoeld in artikel 4.1 van die wet geringe of geen mogelijkheden heeft tot uitbreiding van de woonruimtevoorraad.
Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek
Artikel 5
1. Onze Minister kan op aanvraag van de gemeenteraad complexen, straten of gebieden aanwijzen waarin aan woningzoekenden op grond van artikel 8 eisen kunnen worden gesteld.
Artikel 8
1. De gemeenteraad kan, indien dat naar zijn oordeel noodzakelijk en geschikt is voor het bestrijden van grootstedelijke problematiek in de gemeente en voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit, in de huisvestingsverordening bepalen dat woningzoekenden die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning onafgebroken ingezetene zijn van de regio waarin de gemeente is gelegen, slechts voor een huisvestingsvergunning voor het in gebruik nemen van in die verordening aangewezen categorieën van woonruimte in aanmerking komen indien zij beschikken over:
a. een inkomen op grond van het in dienstbetrekking verrichten van arbeid;
b. een inkomen uit zelfstandig beroep of bedrijf;
c. een inkomen op grond van een regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden;
d. een ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet;
e. een ouderdoms- of nabestaandenpensioen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, of
f. een aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.
De Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
Artikel 1.1
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
i. ingezetene: degene die in de Basisregistratie personen van één van de gemeenten in de regio is opgenomen en feitelijk aldaar hoofdverblijf heeft in een voor permanente bewoning aangewezen woonruimte;
[…].
Artikel 2.1
Dit hoofdstuk is van toepassing op alle te huur aangeboden zelfstandige en onzelfstandige woonruimten met een huurprijs onder de huurprijsgrens die zijn gelegen in de complexen, straten en gebieden die zijn genoemd in bijlage 2 bij deze verordening
Artikel 2.2
1. Het is verboden een in artikel 2.1. aangewezen woonruimte zonder een huisvestingsvergunning in gebruik te nemen voor bewoning.
2. Het is verboden de in het vorige lid bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning voor deze woonruimte.
Artikel 2.4
1. Het college verleent de huisvestingsvergunning, indien wordt voldaan aan de volgende criteria:
a. de aanvrager bezit de Nederlandse nationaliteit, of wordt op grond van een wettelijke bepaling als Nederlander behandeld, of is vreemdeling en houdt rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;
b. de aanvrager is 18 jaar of ouder of is het hoofd van een huishouden met minderjarig(e) kind(eren);
c. indien de woonruimte een onzelfstandige woonruimte is waarvoor een vergunning voorkamerbewoning is vereist, is deze vergunning daadwerkelijk verleend;
d. de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 2.5 (inkomen uit arbeid);
e. indien de woonruimte een zelfstandige woonruimte van een woningcorporatie is, voldoet de aanvrager aan de bepalingen in de Verordening Woonruimtebemiddeling regio Rotterdam2015 (Gemeenteblad 2015, nummer 92).
Artikel 2.5
De aanvrager die minder dan zes jaar voorafgaand aan de aanvraag van een huisvestingsvergunning onafgebroken ingezetene is van één van de gemeenten van de regio, komt slechts in aanmerking voor een huisvestingsvergunning, indien hij beschikt over:
a. een inkomen op grond van het in dienstbetrekking verrichten van arbeid;
b. een inkomen uit zelfstandig beroep of bedrijf;
c. een inkomen op grond van een regeling voor vrijwillig vervroegd uittreden;
d. een ouderdomspensioen als bedoeld in de Algemene Ouderdomswet;
e. een ouderdoms- of nabestaandenpensioen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964,of
f. een aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel 2.6
Indien de woonruimte is gelegen in één van de straten die zijn genoemd in bijlage 3 bij deze verordening, krijgen aanvragers van een huisvestingsvergunning voorrang, indien zij voldoen aan één of meer van de volgende kenmerken:
a. het aantoonbaar verrichten van betaald werk, ongeacht het aantal uren per week dat daaraan besteed wordt;
b. het aantoonbaar verrichten van vrijwilligerswerk, ongeacht het aantal uren per week dat daaraan besteed wordt;
c. het hebben van een opleidingsniveau op ten minste MBO-niveau;
d. het beoefenen van het beroep van beeldend kunstenaar, blijkend uit een portfolio van voldoende omvang en kwaliteit
Bijlage 2 bij de Verordening toegang woningmarkt en samenstelling woningvoorraad 2017
Lijst van complexen, straten, en gebieden waar hoofdstuk 2 van de verordening van toepassing is.
1. de wijken Bloemhof (CBS-buurt 81), Carnisse (CBS-buurt 72), Hillesluis (CBS-buurt 82), Oud-Charlois (CBS-buurt 74) en Tarwewijk (CBS-buurt 71);
[…].