ECLI:NL:RVS:2019:1086

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
201902252/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot hoger beroep

Op 8 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling was op 28 februari 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 14 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij vroeg om opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de bodemprocedure aanhangig is en de rechtsvraag die door de tweede grief van de vreemdeling wordt opgeworpen nog niet is beantwoord, er in dit stadium onvoldoende aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De belangen van de vreemdeling zijn afgewogen tegen de belangen van de staat, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de voorzieningenrechter is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.

Uitspraak

201902252/2/V3.
Datum uitspraak: 8 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, vierde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 14 maart 2019 in zaak nr. NL19.4712 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2019 is de vreemdeling in vreemdelingenbewaring gesteld.
Bij uitspraak van 14 maart 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld.
Voorts heeft de vreemdeling de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft de voorzieningenrechter verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat de vrijheidsontnemende maatregel wordt opgeheven.
2.    De bodemprocedure wordt aangehouden in verband met de rechtsvraag die de tweede grief van de vreemdeling oproept. Niettemin ziet de voorzieningenrechter in dit stadium, gelet op de betrokken belangen, onvoldoende aanleiding voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
3.    Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt afgewezen. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Bijloos    w.g. Bechinka
voorzieningenrechter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019
371.