ECLI:NL:RVS:2019:1086
Raad van State
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenbewaring met betrekking tot hoger beroep
Op 8 april 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De vreemdeling was op 28 februari 2019 in vreemdelingenbewaring gesteld. De rechtbank Den Haag had op 14 maart 2019 het beroep van de vreemdeling tegen deze maatregel ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Hierop heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, waarbij hij vroeg om opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat, hoewel de bodemprocedure aanhangig is en de rechtsvraag die door de tweede grief van de vreemdeling wordt opgeworpen nog niet is beantwoord, er in dit stadium onvoldoende aanleiding is om de gevraagde voorlopige voorziening toe te wijzen. De belangen van de vreemdeling zijn afgewogen tegen de belangen van de staat, en de voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De beslissing van de voorzieningenrechter is openbaar uitgesproken op dezelfde datum als de uitspraak.