ECLI:NL:RVS:2019:1083

Raad van State

Datum uitspraak
8 april 2019
Publicatiedatum
8 april 2019
Zaaknummer
201801593/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 januari 2018. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat de staatssecretaris ten onrechte een aanvraag van een vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had afgewezen. De vreemdeling had de aanvraag ingediend om als familie- of gezinslid bij haar referent in Nederland te verblijven. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op basis van tegenstrijdigheden in de personalia van de referent, wat volgens hem de voorwaarden voor de mvv in artikel 3.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000 in twijfel trok.

De rechtbank oordeelde echter dat er geen twijfel bestond over de identiteit van de echtgenoot van de vreemdeling en dat de staatssecretaris dit ook niet betwistte. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en de staatssecretaris opgedragen om de mvv te verlenen. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, waarbij hij onder andere aanvoerde dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak had voorzien en dat het aan hem was om te beoordelen of de mvv moest worden verleend.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het hoger beroep gegrond was. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd voor zover deze de staatssecretaris had gelast om de mvv te verlenen. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor het overige en droeg de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van de vreemdeling, rekening houdend met de overwegingen van de Raad van State.

Uitspraak

201801593/1/V3.
Datum uitspraak: 8 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 januari 2018 in zaak nr. 17/3145 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 19 mei 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 19 mei 2016 herroepen en de staatssecretaris opgedragen om aan de vreemdeling een mvv te verlenen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    De vreemdeling heeft een mvv-aanvraag ingediend omdat zij als familie- of gezinslid bij referent in Nederland wil verblijven. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen, omdat hij tegenstrijdigheden heeft geconstateerd in de personalia van referent, waardoor hij niet kan vaststellen of de vreemdeling heeft voldaan aan de voorwaarden in artikel 3.13 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Hij stelt zich op het standpunt dat de naam van de echtgenoot op de huwelijksakte niet overeenkomt met de naam van referent, zoals die bij de staatssecretaris bekend was toen referent werd genaturaliseerd. In beroep heeft de rechtbank overwogen dat het besluit niet in stand kan blijven, omdat geen twijfel bestaat over het feit dat de echtgenoot dezelfde persoon is als referent, en de staatssecretaris dit ook niet betwist, en referent ten tijde van het besluit op bezwaar de Nederlandse nationaliteit had. De rechtbank heeft vervolgens zelf in de zaak voorzien en de staatssecretaris opgedragen alsnog een mvv te verlenen, omdat van andere beletselen voor het verlenen ervan niet is gebleken.
2.    De staatssecretaris klaagt in zijn eerste grief onder meer dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet heeft betwist dat de echtgenoot en referent dezelfde persoon zijn.
2.1.    Weliswaar is in het proces-verbaal van de zitting bij de rechtbank als standpunt van de staatssecretaris onder meer vermeld: "ons probleem is niet dat we het wel over dezelfde persoon als referent hebben", maar in het vervolg van deze zin alsmede eerder in het proces-verbaal is vermeld dat de staatssecretaris betoogt dat de naam op de huwelijksakte niet overeenkomt met de naam van referent. Dit standpunt heeft de staatssecretaris ook ingenomen in het besluit van 19 mei 2016, dat is ingelast in het besluit van 17 januari 2017. Verder heeft de staatssecretaris in zijn verweerschrift bij de rechtbank betoogd dat de vreemdeling niet heeft gestaafd dat haar echtgenoot de Nederlandse nationaliteit bezit dan wel rechtmatig verblijf heeft. Uit het vorenstaande in samenhang bezien volgt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet heeft betwist dat de echtgenoot en referent dezelfde persoon zijn.
De eerste grief slaagt in zoverre.
3.    De staatssecretaris klaagt in zijn tweede grief onder meer terecht dat de rechtbank ten onrechte zelf in de zaak heeft voorzien. Het is in de eerste plaats aan de staatssecretaris en niet aan de rechtbank om te beoordelen of de uitspraak van de rechtbank dwingt tot verlening van de gevraagde mvv. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 20 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:619, waar ook de staatssecretaris naar verwijst. Door de staatssecretaris op te dragen de mvv te verlenen, heeft de rechtbank dit niet onderkend. De tweede grief slaagt in zoverre.
4.    Het hoger beroep leidt voor het overige niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000).
5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover daarbij het besluit van 19 mei 2016 is herroepen en de staatssecretaris is gelast een mvv aan de vreemdeling te verlenen. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. Dit betekent dat de staatssecretaris opnieuw een besluit op het door de vreemdeling gemaakte bezwaar moet nemen met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen. Daarbij kan de staatssecretaris betrekken de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in rechtsoverweging 5 van de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 januari 2018 in zaak nr. 17/3145, voor zover daarbij het besluit van 19 mei 2016 is herroepen en de staatssecretaris is gelast een machtiging tot voorlopig verblijf aan de vreemdeling te verlenen;
III.    bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige;
IV.    draagt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op om binnen twaalf weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en J.J. van Eck en mr. A. Kuijer, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Nienhuis
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2019
466-863.