201807029/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
mr. B.C.F. Kramer, kantoorhoudend te Amsterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2018 in zaak nr. 17/6856 in het geding tussen:
Kramer
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).
Procesverloop
Bij besluit van 9 mei 2017 heeft de raad de eerder toegekende vergoeding voor door Kramer aan [persoon] verleende rechtsbijstand ingetrokken.
Bij besluit van 16 oktober 2017 heeft de raad het door Kramer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juli 2018 heeft de rechtbank het door Kramer daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Kramer hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Kramer heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 januari 2019, waar Kramer, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het relevante wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
2. Kramer is rechtsbijstandverlener en neemt deel aan het zogenoemde High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd.
3. Op 20 mei 2016 heeft Kramer namens [persoon] een toevoeging aangevraagd voor de verlening van rechtsbijstand aan [persoon] in een bezwaarprocedure tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, waarbij een verzoek tot kwijtschelding van de schuld van [persoon] is afgewezen. De raad heeft deze aanvraag op basis van het High Trust-programma zonder inhoudelijke beoordeling ingewilligd. Vervolgens heeft de raad, eveneens zonder inhoudelijke beoordeling, een vergoeding toegekend voor door Kramer op basis van deze toevoeging verleende rechtsbijstand. Bij besluit van 9 mei 2017, zoals gehandhaafd bij besluit van 16 oktober 2017, heeft de raad de toegekende vergoeding ingetrokken. Volgens de raad wordt ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) en artikel 7 van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) geen toevoeging verleend voor rechtsbijstand ter zake van het kwijtschelden van een schuld.
De rechtbank heeft dit standpunt gevolgd en het beroep van Kramer ongegrond verklaard.
Hoger beroep
4. Kramer kan zich niet met dit oordeel verenigen en heeft hoger beroep ingesteld. Volgens haar heeft de rechtbank miskend dat de zaak waarvoor een toevoeging is aangevraagd ging om de vraag of [persoon] in 2012 beschikte over extra middelen en die had moeten aanwenden om de schuld bij de gemeente verder af te lossen. Dat deze vraag alleen aan de orde kon komen in het kader van een verzoek om kwijtschelding, betekent niet dat de toevoeging betrekking had op dat verzoek. Bovendien betrof het een bezwaarprocedure die toevoegingswaardig was en waarvan de materie complex was, zodat de bijstand van een advocaat noodzakelijk was, aldus Kramer.
Voorts mag volgens Kramer niet uit het oog worden verloren dat het Brt een algemene maatregel van bestuur is waarin nadere regels worden gesteld ten aanzien van artikel 12 van de Wrb, maar dat die nadere regels niet verstrekkender mogen zijn dan de wet in formele zin. Derhalve dient sowieso beoordeeld te worden of het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de rechtzoekende zelf kan worden overgelaten, hetgeen hier niet het geval was, aldus Kramer.
4.1. De Afdeling volgt Kramer niet in haar betoog dat de toevoeging niet is aangevraagd voor een procedure over de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding, maar voor de vraag of haar cliënte de verplichting had met de extra middelen haar schuld af te lossen. In dat kader is van belang dat Kramer zelf op het aanvraagformulier heeft aangegeven dat de toevoeging werd aangevraagd voor een bezwaarprocedure tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding van een schuld. Voor de raad bestond geen aanleiding aan de juistheid van de grondslag van deze aanvraag te twijfelen. Bovendien staat, anders dan Kramer betoogt, de vraag of haar cliënte over extra middelen beschikte en die had moeten aanwenden om haar schuld verder af te lossen niet los van dat verzoek, maar was het volgens het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam positieve antwoord op die vraag de grondslag van die afwijzing. Dit betekent dat die kwestie deel uitmaakt van de behandeling van het verzoek om kwijtschelding. Dat, naar Kramer stelt, het opleggen van de betalingsverplichting niet apart aan de orde kon worden gesteld, maar alleen in het kader van een verzoek om kwijtschelding, maakt dit niet anders, maar bevestigt juist dat de procedure waarvoor de toevoeging is aangevraagd betrekking had op een dergelijk verzoek. De werkzaamheden waarvoor de toevoeging is verzocht, moeten derhalve worden geschaard onder werkzaamheden als bedoeld in artikel 7 van het Brt.
In zoverre faalt het betoog.
4.2. Uit artikel 12, tweede lid en derde lid, van de Wrb, gelezen in onderlinge samenhang, volgt dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld omtrent de criteria die in acht moeten worden genomen bij het toepassen van de in artikel 12, tweede lid, genoemde voorwaarden waaronder geen rechtsbijstand wordt verleend. Dit betekent dat de bepalingen in het Brt nadere invulling en uitleg geven aan artikel 12, tweede lid, van de Wrb en niet strenger mogen zijn dan die bepaling.
Zoals hiervoor onder 4.1 is overwogen moeten de werkzaamheden waarvoor de toevoeging is verzocht worden geschaard onder werkzaamheden in het kader van een verzoek om kwijtschelding van een schuld als bedoeld in artikel 7 van de Brt. Er is geen aanleiding voor het oordeel dat dit een belang betreft waarvan de behartiging niet redelijkerwijze aan [persoon] zelf kon worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet binnen de werkingssfeer van de Wrb vallen. Gelet hierop heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat de werkzaamheden die Kramer in het kader van de afwijzing van het verzoek om kwijtschelding heeft verricht niet toevoegingswaardig zijn. De raad heeft de aan Kramer toegekende vergoeding daarom terecht ingetrokken.
Ook in zoverre faalt het betoog.
Conclusie
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.S. Ouwehand, griffier.
w.g. Lubberdink w.g. Ouwehand
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
752.
Wet op de rechtsbijstand
Artikel 12
"[…]
2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
[…]
g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria."
Artikel 28
"1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
[…]
c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;
[…]
2. Bij de in artikel 12, derde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.
[…]."
De in artikel 12, derde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria.
Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria
Artikel 7
"Voor rechtsbijstand terzake van het treffen van een afbetalingsregeling, het aanvragen van het eigen faillissement of het kwijtschelden van een schuld wordt geen toevoeging verleend."