201805478/1/A3.
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 juni 2018 in zaak nr. 17/6334 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam.
Procesverloop
Bij besluit van 10 mei 2017 heeft het college door [appellant] op de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) gebaseerde informatieverzoeken afgewezen.
Bij besluit van 30 oktober 2017 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 12 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 februari 2019, waar [appellant] en het college, vertegenwoordigd door mr. E. van Lunteren, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft bij brieven van 19 januari 2017 en 22 april 2017 Wob-verzoeken bij het college ingediend. In de brief van 19 januari 2017 staat: "Met een beroep op de Wob verzoek ik u uw kwaliteitsbeleid inzake orgel/pianospel bekend te maken (opleidingseisen, ervaring, concertpraktijk etc.) en binnen dat kader de onderbouwing van de keus een pianist binnen werktijd/dienstverband waar Bach zich de oren bij uit zou wassen te laten spelen." In de brief van 22 april 2017 staat: "Met een beroep op de WOB verzoek ik u mij, in het kader van mijn interesse in uw staand- en gepraktiseerd beleid inzake ‘integriteitsbeoefening in heikele situaties’ een aantal fragmenten van de geluidsopname van een telefoongesprek tussen [persoon A] en mij, zoals een en ander door [persoon B] in december 2014 van mij op USB stick is meegekregen, te ontvangen." De betreffende geluidsopname is door [appellant] gemaakt en [appellant] heeft die opname nog steeds in zijn bezit. Met het bij brief van 22 april 2017 ingediende Wob-verzoek beoogt [appellant] openbaarmaking van een aantal fragmenten van die geluidsopname ten behoeve van een ieder.
Het college heeft de Wob-verzoeken afgewezen, omdat het niet beschikt over een document over "kwaliteitsbeleid inzake orgel/pianospel" en de opgevraagde geluidsopname, hoewel daar intensief naar is gezocht, niet is gevonden. Vermoedelijk is die geluidsopname in het ongerede geraakt door reorganisaties en verhuizingen van het ambtelijk apparaat van de gemeente, aldus het college.
Het hoger beroep
2. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar het door het college genomen Besluit mandaat, volmacht en machtiging Rotterdam 2016 heeft overwogen dat het besluit van 30 oktober 2017 niet door de burgemeester als voorzitter van het college hoefde te worden ondertekend. [appellant] voert daartoe aan dat mandaatbesluiten in de ambtelijke wereld doorgaans zaken uitsluiten waar sprake is van juridische procedures. [appellant] wijst daarbij op de omstandigheid dat hij het mandaatbesluit van de provincie Groningen heel goed kent en verwacht dat het in Rotterdam niet anders zal zijn.
2.1. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat het besluit van 30 oktober 2017 door een daartoe gemandateerde persoon mocht worden ondertekend. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel.
Het betoog faalt.
3. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij de mededeling van het college dat het niet beschikt over een document over "kwaliteitsbeleid inzake orgel/pianospel" en de opgevraagde geluidsopname, niet ongeloofwaardig acht en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het college daarover wel beschikt. [appellant] voert aan dat hij zich niet kan voorstellen dat de gemeente Rotterdam geen kwaliteitseisen stelt aan de functie van stadsorganist of -beiaardier. Voorts stelt [appellant] dat de mededeling van het college over de zoekgeraakte geluidsopname ongeloofwaardig is, omdat het college belang heeft bij het zoekraken van de geluidsopname. [appellant] licht zijn stelling toe aan de hand van enige voorbeelden van zoekgeraakte zaken die geen betrekking hebben op het college.
3.1. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de mededeling van het college dat het niet beschikt over een document over "kwaliteitsbeleid inzake orgel/pianospel" en de opgevraagde geluidsopname, niet ongeloofwaardig is. Derhalve is het aan [appellant] om aannemelijk te maken dat dat document en die geluidsopname wel bij het college berusten. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] daarin niet is geslaagd.
Het betoog faalt.
4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zijn verzoek om vergoeding van schade die [persoon C] naar gesteld heeft geleden door het mislopen van een opdracht voor restauratie van het orgel in de Burgerzaal van het stadhuis in Rotterdam, in deze procedure niet ter beoordeling kan staan. [appellant] betoogt tevens dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat, voor zover hij heeft bedoeld een verzoek in te dienen om vergoeding van door hem in deze Wob-procedure geleden schade, dat verzoek moet worden afgewezen, omdat het beroep ongegrond moet worden verklaard. [appellant] stelt zich op het standpunt dat de schade wel degelijk in de Wob-procedure kan worden meegenomen en dat hij hoger beroep heeft ingesteld tegen de ongegrondverklaring van het door hem bij de rechtbank ingestelde beroep.
4.1. [appellant] heeft tegen de ongegrondverklaring van zijn tegen het besluit van 30 oktober 2017 ingestelde beroep geen andere betogen aangevoerd dan hiervoor onder 2 en 3 weergegeven. Gelet daarop en op hetgeen de Afdeling hiervoor onder 2.1 en 3.1 heeft overwogen, heeft de rechtbank het door [appellant] tegen het besluit van 30 oktober 2017 ingestelde beroep terecht ongegrond verklaard. Daaruit volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat geen sprake is van een onrechtmatig besluit, zodat de rechtbank het verzoek van [appellant] om schadevergoeding reeds daarom terecht heeft afgewezen.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.J.C. Robben, griffier.
w.g. Van Ettekoven w.g. Robben
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
610.