ECLI:NL:RVS:2019:1033

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
201806843/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking uitstel van betaling door de Belastingdienst/Toeslagen en hoger beroep van appellant

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, die op 3 juli 2018 oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht het uitstel van betaling had ingetrokken. De Belastingdienst/Toeslagen had op 1 augustus 2017 aan de appellant uitstel van betaling verleend voor de terugbetaling van teveel ontvangen kinderopvangtoeslag. Dit uitstel was echter onderworpen aan de voorwaarde dat de appellant per ommegaande € 1000,00 zou voldoen en daarna per maand € 1000,00 zou betalen. De Belastingdienst/Toeslagen trok het uitstel van betaling in op 29 september 2017, omdat de appellant niet aan deze voorwaarden had voldaan.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht had geconcludeerd dat de appellant niet aan de voorwaarden had voldaan en dat de betalingsregeling terecht was beëindigd. De appellant ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank niet had onderkend dat er een afspraak was gemaakt over de betalingsregeling in november 2017. Hij voerde ook aan dat het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen zijn onderneming had geschaad en dat hij schade leed.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 19 maart 2019. De appellant heeft ter zitting verklaard dat hij niet had voldaan aan de voorwaarden van het uitstel van betaling. De Afdeling oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingsregeling mocht beëindigen en het uitstel van betaling mocht intrekken. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

201806843/1/A2.
Datum uitspraak: 3 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juli 2018 in zaak nr. 17/4803 in het geding tussen:
[appellant]
en
de Belastingdienst/Toeslagen.
Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bij onderscheiden besluiten van 1 augustus 2017 verleende uitstel van betaling ingetrokken.
Bij besluit van 13 oktober 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 juli 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 maart 2019, waar [appellant] en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. J.G.C. van de Werken en mr. E. Snuverink, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De Belastingdienst/Toeslagen heeft [appellant] bij besluit van 1 augustus 2017 uitstel van betaling verleend in verband met de terugbetaling van een bedrag van € 12.210,00 aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2012, 2013 en 2014. Voorts heeft de Belastingdienst/Toeslagen bij besluit van 1 augustus 2017 [appellant] uitstel van betaling verleend in verband met terugbetaling van een bedrag van € 55.248,00 aan teveel ontvangen kinderopvangtoeslag over de jaren 2014, 2015 en 2016 en openstaande kosten. Aan het uitstel van betaling heeft de Belastingdienst/Toeslagen als voorwaarde verbonden dat [appellant] per ommegaande € 1000,00 voldoet en per 30 augustus 2017 € 1000,00 per maand betaalt.
Bij besluit van 29 september 2017 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bij onderscheiden besluiten van 1 augustus 2017 verleende uitstel van betaling ingetrokken, omdat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarde om € 1000,00 per maand te voldoen.
Aangevallen uitspraak
2.    In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft geconcludeerd dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden waaronder het uitstel van betaling is verleend en dat de dienst terecht de betalingsregeling heeft beëindigd en het verleende uitstel van betaling heeft ingetrokken. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat niet in geschil is dat [appellant] in september en oktober 2017 niet heeft voldaan aan zijn maandelijkse betalingsverplichtingen en dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het eerste bedrag in augustus 2017 per ommegaande heeft voldaan. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit het door [appellant] ingebrachte e-mailbericht niet blijkt dat hij met de Belastingdienst/Toeslagen is overeengekomen dat de betalingen van augustus tot november 2017 niet hoefden te worden voldaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat de Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat de daarin opgenomen afspraak over de betaling van [appellant] in november 2017 een nieuw betalingsvoorstel betreft na het beëindigen van de eerdere betalingsregeling. Bovendien heeft de Belastingdienst/Toeslagen voldoende gemotiveerd waarom ondanks de door [appellant] aangevoerde omstandigheden tot intrekking van het uitstel van betaling is overgegaan, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
3.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de met de Belastingdienst/Toeslagen gemaakte afspraak over november 2017 wel betrekking heeft op de in de onderscheiden besluiten van 1 augustus 2017 verleende betalingsregeling. Verder voert [appellant] aan dat door het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen het functioneren van zijn onderneming is geschaad en hij schade lijdt. Bovendien heeft de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte terugbetaling van motorrijtuigenbelasting gevorderd, aldus [appellant].
Beoordeling
4.    Ter zitting bij de Afdeling heeft [appellant] verklaard dat hij niet heeft voldaan aan de in de onderscheiden besluiten van 1 augustus 2017 aan het uitstel van betaling verbonden voorwaarden om per ommegaande € 1000,00 te voldoen en per 30 augustus 2017 € 1000,00 per maand te betalen. [appellant] heeft niet aangetoond dat in de besluiten van 1 augustus 2017 opgenomen voorwaarden zijn gewijzigd. Hetgeen [appellant] heeft aangevoerd over schade als gevolg van het handelen van de Belastingdienst/Toeslagen en de terugbetaling van motorrijtuigenbelasting neemt niet weg dat [appellant] niet heeft voldaan aan de voorwaarden van het verleende uitstel van betaling. Derhalve heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen de betalingsregeling heeft mogen beëindigen en het uitstel van betaling heeft mogen intrekken.
Het betoog faalt.
Conclusie
5.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Nieuwenhuizen, griffier.
w.g. Borman    w.g. Nieuwenhuizen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019
633.