10.1.De raad stelt zich op het standpunt dat het gelet op artikel 3.2 van de Verordening nodig is om in de planregels voor de bestemming "Wonen" een voorwaardelijke verplichting op te nemen waarin wordt bepaald dat eerst de kwaliteit van de natuur wordt verbeterd voordat de voormalige agrarische bedrijfswoning aan de [locatie 1] mag worden gebruikt als burgerwoning. Een vergelijkbare voorwaardelijke verplichting is al opgenomen in artikel 5, lid 5.3, onder 5.3.1, van de planregels voor de bestemming "Wonen - Landgoed". Daarnaast stelt de raad zich op het standpunt dat het bij nader inzien nodig is dat de natuurdoeltypen en het bijbehorende beheer in het Inrichtingsplan worden verduidelijkt. De raad heeft het plan ondanks de volgens hem nog benodigde aanpassingen vastgesteld omdat de initiatiefnemer belang heeft bij de voortgang daarvan en de aanpassing kunnen worden opgenomen in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan voor het buitengebied dat ook de percelen aan de [locatie 3], [locatie 1] en [locatie 2] zal betreffen. Ook heeft de raad bij zijn afweging om het plan vast te stellen betrokken dat volgens hem door middel van privaatrechtelijke overeenkomsten met de initiatiefnemer is verzekerd dat de provinciale belangen niet worden geschaad. Verder heeft de raad meegewogen dat het college van gedeputeerde staten de voormelde aanpassingen noodzakelijk acht, maar heeft aangegeven dat het onder de voormelde omstandigheden geen beroep zal instellen tegen het plan. Al deze omstandigheden nemen echter niet weg dat de raad een plan heeft vastgesteld dat, naar tussen partijen niet in geschil is, nog aanpassingen behoeft. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid. Het betoog slaagt.
Herhalen en inlassen stukken
11. [ appellant] heeft zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van alle stukken die hij in het kader van de procedures over het plan en de aanlegvergunning heeft overgelegd. In de overwegingen van het bestreden besluit is, voor zover relevant voor het plan, ingegaan op deze stukken. [appellant] heeft in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende stukken in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Conclusie, opdracht en proceskosten
12. In wat [appellant] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling gelet op hetgeen is overwogen onder 10.1 aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is vastgesteld in strijd met artikel 3:2 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
13. Voor zover de raad heeft verzocht toepassing te geven aan de in artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb gegeven bevoegdheid, ziet de Afdeling geen aanleiding om met toepassing van deze bepaling in dit geval zelf in de zaak te voorzien. Hierbij is van belang dat nog geen aangepaste versie van het Inrichtingsplan voorhanden is.
14. De Afdeling ziet wel aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb de raad op te dragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuw plan vast te stellen en zal daartoe een termijn stellen. Het door de raad te nemen nieuwe besluit behoeft niet overeenkomstig afdeling 3.4 van de Awb te worden voorbereid. De Afdeling neemt bij het stellen van de termijn in aanmerking dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat hij verwacht dat het ontwerp van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan van het buitengebied rond de zomervakantie van 2019 ter inzage kan worden gelegd en dat hij nog geen concreet zicht heeft op een vaststellingsdatum. De Afdeling zal daarom, gelet op het belang van [belanghebbende] bij de voortgang van zijn initiatief en de blijkens de agenda van de raad geplande vergaderdatum van 26 september 2019, bepalen dat de raad binnen 26 weken na deze uitspraak een nieuw plan moet vaststellen voor het beoogde landgoed.
15. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Valkenswaard van 26 oktober 2017 waarbij het bestemmingsplan "[locatie 1]-[locatie 2]" is vastgesteld;
III. draagt de raad van de gemeente Valkenswaard op om binnen 26 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit te nemen en dit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Valkenswaard aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,00 (zegge: honderdzeventig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan één van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.
Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.J.M. Stolk, griffier.
w.g. Uylenburg w.g. Stolk
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019