ECLI:NL:RVS:2018:98

Raad van State

Datum uitspraak
17 januari 2018
Publicatiedatum
17 januari 2018
Zaaknummer
201700162/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag gesubsidieerde rechtsbijstand

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2016, waarin de rechtbank het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor gesubsidieerde rechtsbijstand ongegrond verklaarde. De aanvraag was ingediend door [appellant] op 13 juli 2015, vertegenwoordigd door [persoon], een advocaat uit Duitsland. De Raad voor Rechtsbijstand had de aanvraag afgewezen op de grond dat [persoon] niet meer ingeschreven stond bij de Nederlandse orde van advocaten (Nova) en dat [appellant] niet had aangetoond dat er sprake was van een bijzonder geval waarin rechtsbijstand door een niet-ingeschreven advocaat kon worden verleend. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, maar [appellant] ging in hoger beroep.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat voor een beroep op de uitzonderingsbepaling in artikel 16 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) vereist is dat de advocaat ingeschreven is bij de Nova. De Afdeling stelt vast dat de gemachtigde van [appellant] als 'Rechtsanwalt' in Duitsland gerechtigd is om zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen en dat hij onder de voorwaarden van de Europese richtlijnen als advocaat moet worden erkend. De Afdeling concludeert dat de rechtbank niet heeft beoordeeld of er sprake is van een bijzonder geval, zoals bedoeld in artikel 16 van de Wrb, en vernietigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad voor Rechtsbijstand moet een nieuw besluit nemen op het bezwaar van [appellant] en daarbij de omstandigheden van de zaak opnieuw in overweging nemen.

Uitspraak

201700162/1/A2.
Datum uitspraak: 17 januari 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2016 in zaak nr. 16/2336 in het geding tussen:
[appellant]
en
het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.
Procesverloop
Bij besluit van 20 juli 2015 heeft de raad de aanvraag van [appellant] om een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.
Bij besluit van 22 december 2015 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 13 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is afgezien van een behandeling van de zaak ter zitting.
Overwegingen
Inleiding
1.    Op 13 juli 2015 heeft [persoon], advocaat te Gronau (Duitsland), namens [appellant] een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand ingediend. In de aanvraag is vermeld dat de toevoeging wordt aangevraagd in verband met de tenuitvoerlegging van een vonnis van het Amtsgericht Pankow/Weißensee van 18 januari 2005 over kinderalimentatie. [persoon] heeft eveneens op 13 juli 2015 bij de rechtbank Amsterdam een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging van dit vonnis in Nederland ingediend.
1.1.    Aan het besluit op bezwaar heeft de raad ten grondslag gelegd dat [persoon] sinds 31 december 2013 niet meer als advocaat, werkzaam in een lidstaat van de Europese Unie, op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten (hierna: Nova) staat ingeschreven. Voorts heeft [appellant] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gaat om een bijzonder geval op grond waarvan rechtsbijstand door een niet ingeschreven advocaat kan worden verleend.
Wettelijk kader
2.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Oordeel van de rechtbank
3.    De rechtbank heeft overwogen dat voor een beroep op artikel 16 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) is vereist dat de advocaat die niet bij de raad is ingeschreven als bedoeld in artikel 13, in ieder geval wel als advocaat is ingeschreven bij de Nova. Dit geldt, ingevolge artikel 1, derde lid, van de Wrb gelezen in samenhang met artikel 16h van de Advocatenwet, ook voor buitenlandse advocaten, voor wie het eveneens mogelijk is zich bij de Nova in te schrijven. Echter nu de gemachtigde van [appellant] ten tijde van de toevoegingsaanvraag niet meer als EU-advocaat bij de Nova stond ingeschreven, kan geen beroep worden gedaan op toepassing van de uitzonderingsbepaling zoals neergelegd in artikel 16 van de Wrb. De rechtbank is daarom niet toegekomen aan de beoordeling of het in dat artikel opgenomen criterium, dat het de uitdrukkelijke en gemotiveerde wens van de rechtzoekende is door een bepaalde advocaat te worden bijgestaan, ondeugdelijk is.
Gronden van het hoger beroep
4.    [appellant] heeft aangevoerd dat zijn gemachtigde advocaat als bedoeld in artikel 16b van de Advocatenwet is, een zogeheten bezoekende advocaat. Hij oefent in Nederland werkzaamheden uit bij wijze van dienstverlening. De rechtbank miskent dat ook advocaten als bedoeld in artikel 16b van de Advocatenwet op grond van de Europese vrijheid van dienstverlening het recht hebben hun werkzaamheden in Nederland uit te oefenen. De rechtbank neemt ten onrechte aan dat een beroep op artikel 16 van de Wrb vereist dat de advocaat "in ieder geval wel als advocaat is ingeschreven bij de Nova".
Beoordeling van het hoger beroep
5.    Artikel 1, derde lid, van de Wrb en artikel 16h van de Advocatenwet zijn in deze wetten opgenomen ter implementatie van Richtlijn 98/5/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 februari 1998 betreffende de vergemakkelijking van de permanente uitoefening van het beroep van advocaat in een andere lidstaat dan die waar de beroepskwalificatie is verworven (PbEG L 77/36). Deze richtlijn heeft betrekking op de vrijheid van vestiging van advocaten. [appellant] heeft gesteld dat niet artikel 16h maar artikel 16b van de Advocatenwet op hem van toepassing is. Artikel 16b is opgenomen ter implementatie van Richtlijn 77/249/EEG van de Raad van 22 maart 1977 tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening door advocaten van het vrij verrichten van diensten (PB L 078). Deze richtlijn heeft betrekking op de vrijheid van het verrichten van diensten van advocaten.
Aangezien de gemachtigde van [appellant] in Nederland werkzaamheden uitoefent bij wijze van dienstverrichting, is hij niet op grond van artikel 1, derde lid, van de Wrb gelezen in samenhang met artikel 16h van de Advocatenwet, gehouden zich in te schrijven als advocaat bij de Nova. De gemachtigde van [appellant] is in Duitsland gerechtigd zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder de benaming "Rechtsanwalt" en moet daarom op grond van artikel 1, tweede lid, van Richtlijn 77/249/EEG als advocaat worden aangemerkt. Ingevolge artikel 2 van deze Richtlijn dient hij voor de uitoefening van de in artikel 1, eerste lid, bedoelde werkzaamheden die hij bij wijze van dienstverrichting uitoefent, als advocaat te worden erkend. Het oordeel van de rechtbank dat voor buitenlandse advocaten geldt dat zij moeten zijn ingeschreven bij de Nova om een beroep te kunnen doen op toepassing van de uitzonderingsbepaling zoals neergelegd in artikel 16 van de Wrb kan niet worden gevolgd. Dit vereiste is niet in artikel 16 gesteld. Op grond van deze bepaling kan in bijzondere gevallen door een niet ingeschreven advocaat rechtsbijstand worden verleend. De door de rechtbank aan artikel 16 gegeven uitleg dat voor een beroep op de toepassing van deze uitzonderingsbepaling is vereist dat de advocaat die niet is ingeschreven bij de raad als bedoeld in artikel 13 in ieder geval wel is ingeschreven bij de Nova verdraagt zich niet met artikel 4 van Richtlijn 77/249/EEG, dat bepaalt dat de vertegenwoordiging in rechte van een cliënt in een andere lidstaat moet worden uitgeoefend onder de voorwaarden die voor de aldaar gevestigde advocaten gelden, met uitsluiting van enig vereiste inzake woonplaats of lidmaatschap van een beroepsorganisatie in die staat (zie in die zin het arrest van het Hof van Justitie van 18 mei 2017, Jean-Philippe Lahorgue, ECLI:EU:C:2017:391, punt 25). De gemachtigde van [appellant] moet dan ook de mogelijkheid worden geboden onder de in artikel 16 van de Wrb gestelde voorwaarden [appellant] als advocaat bij te staan. Gelet hierop is de rechtbank ten onrechte niet toegekomen aan een oordeel of zich een bijzonder geval in de zin van artikel 16 voordoet.
5.1.    Op 10 december 2015 heeft de gemachtigde van [appellant] aan de raad een brief, gedateerd 2 december 2015, van de bewindvoerder van de minderjarige [appellant] gezonden. Daarin heeft de bewindvoerder gesteld dat [persoon] reeds sinds 25 jaar in grensoverschrijdende zaken in Duitsland en Nederland als vertegenwoordiger optreedt. De zaak vereist kennis van het Duitse recht; dit is een voorwaarde om het vonnis te kunnen lezen. Bovendien spreekt de bewindvoerder geen Nederlands en heeft zij een advocaat nodig, wiens moedertaal Duits is, zodat zij hem de details van de zaak kan uitleggen. Voorts heeft de bewindvoerder gewezen op de risico’s van het onbekende Nederlandse aansprakelijkheidsrecht voor advocaten, de verzekering voor aansprakelijkheid van [persoon] en het toezicht op de beroepsuitoefening waaronder [persoon] als advocaat staat. Gelet op de in deze brief vermelde omstandigheden kan de Afdeling zonder nadere motivering de raad niet volgen in zijn standpunt dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 16 van de Wrb.
5.2.    Het betoog slaagt.
Conclusie
6.    Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 22 december 2015 gegrond verklaren en dat besluit vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. De raad dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar inzake de afwijzing van de aanvraag om een toevoeging van [appellant] met inachtneming van deze uitspraak. Bij het nieuwe besluit op bezwaar dient de raad de brief van de bewindvoerder van [appellant] van 2 december 2015 te betrekken en te beoordelen of daarin grond kan worden gevonden om een bijzonder geval aan te nemen. Met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, te bepalen dat tegen het door de raad te nemen nieuwe besluit slechts bij haar beroep kan worden ingesteld.
7.    De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 13 december 2016 in zaak nr. 16/2336;
III.    verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand van 22 december 2015;
V.    bepaalt dat tegen het nieuw te nemen besluit slechts bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VI.    veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 990,00 (zegge: negenhonderdnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VII.    gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 124,00 (zegge: honderdvierentwintig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.A. Hagen, voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. Hagen    w.g. Van Zanten
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2018
97. BIJLAGE
Wettelijk kader
De relevante bepalingen van de Wrb luiden als volgt:
Artikel 1:
"1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
rechtsbijstandverlener: de advocaat, de medewerker van de voorziening voorzover belast met de verlening van rechtsbijstand en de personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c;
[…]
3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder advocaten mede verstaan de personen, bedoeld in artikel 16h van de Advocatenwet."
Artikel 13
"1. Onverminderd het tweede lid wordt rechtsbijstand verleend door:
a. door het bestuur ingeschreven advocaten;
[…]."
Artikel 16
"In bijzondere gevallen kan het bestuur beslissen dat rechtsbijstand zal worden verleend door een niet ingeschreven advocaat.
Als bijzonder geval kan worden aangemerkt:
a. de uitdrukkelijke en gemotiveerde wens van de rechtzoekende, door een bepaalde advocaat te worden bijgestaan;
b. de behoefte aan bijstand door een advocaat die over specifieke deskundigheid op een bepaald rechtsgebied beschikt."
De relevante bepalingen van de Advocatenwet luiden als volgt:
Artikel 16b
"Voor de uitoefening in Nederland van werkzaamheden bij wijze van dienstverrichting, worden mede als advocaat aangemerkt, personen die niet als zodanig in Nederland zijn ingeschreven, maar die wel in een andere lidstaat van de Europese Unie, in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland, hierna te noemen staat van herkomst, gerechtigd zijn hun beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmede overeenkomstige benaming in de taal of in een der talen van de staat van herkomst."
Artikel 16h
"1. Degene die niet met inachtneming van artikel 1 is ingeschreven, maar die wel in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of in Zwitserland hierna te noemen staat van herkomst, gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheid uit te oefenen onder de benaming advocaat of een daarmee overeenkomstige benaming in de taal of in de talen van de staat van herkomst, heeft het recht om permanent dezelfde werkzaamheden uit te oefenen als de overeenkomstig artikel 1 ingeschreven advocaat nadat hij zich heeft laten inschrijven op het tableau van de Nederlandse orde van advocaten."
De relevante bepalingen van de richtlijn 77/249/EEG luiden als volgt:
Artikel 1
"1. […]
2. Onder „advocaat" wordt verstaan een ieder die gerechtigd is zijn beroepswerkzaamheden uit te oefenen onder een der volgende benamingen:
[…]
Duitsland: Rechtsanwalt
[…]."
Artikel 2
"Voor de uitoefening van de in artikel 1, lid 1, bedoelde werkzaamheden, erkent elke Lid-Staat als advocaat iedere persoon, bedoeld in lid 2 van genoemd artikel."
Artikel 4
"1 . De werkzaamheden betreffende de vertegenwoordiging en de verdediging van een cliënt in rechte of ten overstaan van een overheidsinstantie worden in elke Lid-Staat van ontvangst uitgeoefend onder de voorwaarden die voor de aldaar gevestigde advocaten gelden met uitsluiting van enig vereiste inzake woonplaats of lidmaatschap van een beroepsorganisatie in die Staat."