201701847/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], wonend te Breda,
appellante,
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 17 januari 2017 heeft het college het Aanwijzingsbesluit ondergrondse containers voor huishoudelijk restafval deelplan A, gemeente Breda, vastgesteld. Bij dit besluit is onder meer locatie OG0259 aan de in- en uitrijweg van het terrein van voetbalvereniging Baronie ter hoogte van het perceel Valkenierslaan 287 te Breda aangewezen voor het plaatsen van een ondergrondse restafvalcontainer (hierna: orac).
Tegen dit besluit heeft [appellante] beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 februari 2018, waar [appellante], bijgestaan door mr. T. van der Weijde, en het college, vertegenwoordigd door mr. S.M. Schipper, advocaat te Breda, L.J.M. Peeters-van Bergen, I.M.J. Wilms en A.J.H.J. Thijssen, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij het bestreden besluit heeft het college concrete locaties aangewezen waar orac’s worden geplaatst. Het stuk ‘nota van beantwoording zienswijzen’ maakt onderdeel uit van het besluit. De aangewezen locatie OG0259 bevindt zich op het trottoir aan het einde van een in- en uitrijweg vanaf de Valkenierslaan, die leidt tot de toegang van het terrein van voetbalvereniging Baronie. [appellante] woont aan de [locatie], die ten opzichte van de locatie is gelegen aan de overzijde van de in- en uitrijweg. De locatie bevindt zich op ongeveer 9 m afstand van het door [appellante] als achtertuin in gebruik zijnde deel van haar perceel. Zij kan zich niet met de aanwijzing van de locatie verenigen.
2. Bij de aanwijzing van locaties voor de plaatsing van orac’s komt het college beleidsruimte toe. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of aanleiding bestaat voor het oordeel dat het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen.
3. [appellante] betoogt dat het college bij het besluit ten onrechte niet heeft gemotiveerd waarom de in het ontwerpbesluit beoogde locatie ongeschikt is bevonden en niet is aangewezen.
3.1. In het ontwerpbesluit is gekozen voor de plaatsing van een orac aan het begin van de in- en uitrijweg van het terrein van voetbalvereniging Baronie. Naar aanleiding van zienswijzen heeft het college bij het bestreden besluit de locatie aan het einde van de in- en uitrijweg, gelegen op ongeveer 30 m afstand van de in het ontwerpbesluit gekozen locatie, aangewezen. De Afdeling overweegt dat in onderhavige procedure slechts wordt beoordeeld of het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat onduidelijk is waarom het college de in het ontwerpbesluit aangewezen locatie ongeschikt heeft bevonden, is niet relevant voor beoordeling van de vraag of het college in redelijkheid tot de aangewezen locatie heeft kunnen komen. Voor zover [appellante] beoogt te betogen dat de in het ontwerpbesluit aangewezen locatie geschikter is dan de bij het bestreden besluit aangewezen locatie, zal de Afdeling hierop ingaan onder 6.1. van deze uitspraak.
Het betoog faalt.
4. [appellante] betoogt dat het college haar ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld zienswijzen in te brengen ter zake van de aangewezen locatie. Zij acht het ook onjuist dat er over het voornemen de locatie aan te wijzen geen informatiebijeenkomst voor omwonenden is geweest.
4.1. Geen rechtsregel verzet zich ertegen dat bij vaststelling van een plaatsingsplan voor orac’s, zoals het door het college vastgestelde aanwijzingsbesluit, een locatie wordt aangewezen die niet reeds was opgenomen in het ontwerp van een dergelijk besluit. Er bestaat geen verplichting om omwonenden op de hoogte te stellen van de voorgenomen wijziging van een locatie ten opzichte van het ontwerpbesluit of om omwonenden in de gelegenheid te stellen om daarover zienswijzen naar voren te brengen.
Het betoog faalt.
5. [appellante] betoogt dat het college, gelet op de betrokken belangen, niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten de locatie aan te wijzen. Zij stelt te vrezen dat zij geluidhinder zal ondervinden van het openen en sluiten van de inwerpopening van de orac en van motorvoertuigen van gebruikers van de orac. Ook stelt zij dat zij geurhinder zal ondervinden van uitlaatgassen van motorvoertuigen die met een draaiende motor bij de orac geparkeerd zullen worden. In de zomer zal naar verwachting ook geurhinder van de orac zelf kunnen worden ondervonden, aldus [appellante].
[appellante] stelt daarnaast aantasting van haar privacy te vrezen doordat gebruikers van de orac over haar schutting in haar tuin kunnen kijken. Zij stelt dat er vrijwel geen begroeiing aanwezig is in haar tuin en betoogt dat het college zorg moet dragen voor adequate afscherming van haar tuin door de aanleg van hoog opgaand groen. Daarnaast vreest zij dat er huisvuil naast de orac wordt gezet en dat jongeren de orac zullen gebruiken als opstapje om over het hek van het terrein van voetbalvereniging Baronie te klimmen.
5.1. Volgens het college zal, zoals het heeft toegelicht in het verweerschrift, de orac worden voorzien van geluiddempend materiaal om geluidhinder te voorkomen. De constructie van de betonnen bak, waarin de orac wordt geplaatst, en de orac zelf zijn zo ontworpen dat geluid wordt gedempt. De inwerpopening is voorzien van rubbers die het geluid dempen wanneer de inwerpopening open en dicht wordt gedaan. Daarbij stelt het college dat de bak zich ondergronds bevindt, waardoor het geluid wordt gedempt. Gelet op de uitvoering van de orac heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door het gebruik van de orac veroorzaakte geluidhinder niet zodanig zal zijn dat het had moeten afzien van aanwijzing van de locatie.
Het college heeft ter zitting te kennen gegeven dat de orac één keer per week geledigd zal worden en dat het ledigen ongeveer vier minuten duurt. Gelet op de korte duur en lage frequentie van het ledigen, heeft het college ervan mogen uitgaan dat geluidhinder en hinder door uitlaatgassen van de ledigingswagen beperkt is.
Verder heeft het college toegelicht dat de verwachting is dat er gemiddeld ongeveer 13 à 14 keer per dag iemand huisvuil naar de orac brengt en dat dit meestal te voet zal gebeuren. Voor zover gebruikers al met een motorvoertuig naar de orac zullen gaan om huisvuil ter inzameling aan te bieden, heeft het college ervan mogen uitgaan dat de daardoor veroorzaakte geluidhinder beperkt is. Dat geldt eveneens voor de door [appellante] gestelde hinder van uitlaatgassen, veroorzaakt door met draaiende motor geparkeerde auto’s. Niet aannemelijk is gemaakt dat, als gebruikers de motor al laten draaien tijdens het aanbieden van huisvuil, de hinder daarvan zodanig is dat het college om die reden de locatie in redelijkheid niet heeft kunnen aanwijzen.
Met betrekking tot geurhinder van de orac heeft het college toegelicht dat de inwerpopening na het deponeren van huisvuil in de orac wordt gesloten. Door de constructie van de orac blijft de temperatuur in het ondergrondse deel van de orac en daarmee van het huisvuil constant laag, waardoor ook in de zomer de kans op geurhinder minimaal is, aldus het college. De Afdeling is van oordeel dat het college zich, gelet op de uitvoering van de orac, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geurhinder niet zodanig zal zijn dat het had moeten afzien van aanwijzing van de locatie.
Het college heeft in de door [appellante] gestelde aantasting van privacy, mede gezien de geringe frequentie van het gebruik van de orac, geen aanleiding moeten zien om de locatie niet aan te wijzen. Daarbij betrekt de Afdeling dat op de aan haar tuin grenzende in- en uitrijweg van het terrein van voetbalvereniging Baronie reeds verkeer plaatsvindt en dat enige inkijk van mensen die zich op deze weg van en naar de orac bevinden, bij de gestelde aanwezige lage erfafscheiding met doorkijk en lage begroeiing, mogelijk is. Het college heeft de locatie dan ook mogen aanwijzen zonder ter afscherming van de tuin van [appellante] in de gemeentelijke groenstrook hoge wintergroene beplanting aan te brengen.
Daarnaast maakt de omstandigheid dat huisvuil mogelijk naast de orac wordt geplaatst en daarmee onjuist ter inzameling wordt aangeboden niet dat het college de locatie niet in redelijkheid heeft kunnen aanwijzen. Ter zake van onjuist aangeboden huisvuil kan handhavend worden opgetreden.
In de gestelde toename van overlast van jongeren op het terrein van voetbalvereniging Baronie ten gevolge van de aanwezigheid van de orac heeft het college terecht geen aanleiding gezien om af te zien van aanwijzing van de locatie.
Het betoog faalt.
6. [appellante] betoogt dat het college de locatie niet in redelijkheid kon aanwijzen, gelet op het bestaan van geschiktere locaties. Daartoe wijst zij op de locatie op het trottoir aan de Valkenierslaan aan het begin van de in- en uitrijweg die leidt naar het terrein van voetbalvereniging Baronie. Daarnaast wijst zij op een locatie op de hoek bij de dierenkliniek op de kruising van de Valkenierslaan met de Groot Ypelaardreef en op een locatie ter hoogte van een hondenuitlaatplaats tegenover een appartementencomplex op de hoek van de Valkenierslaan met de Loevesteinstraat. Tenslotte wijst zij op de mogelijkheid om de orac op het trottoir halverwege de in- en uitrijweg die leidt naar het terrein van voetbalvereniging Baronie te plaatsen.
6.1. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft het college de aangewezen locatie geschikt kunnen achten voor het plaatsen van een orac. Het college heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat de locatie op het trottoir aan de Valkenierslaan aan het begin van de in- en uitrijweg naar het terrein van voetbalvereniging Baronie minder geschikt is dan de aangewezen locatie. Ten eerste omdat de orac het zicht voor het verkeer op de Valkenierslaan belemmert. Daarnaast zou het verkeer op de Valkenierslaan belemmerd worden door de ledigingswagen tijdens het ledigen van de orac en door motorvoertuigen van gebruikers van de orac. Voorts heeft het college erop gewezen dat ter hoogte van de locatie een berk dicht tegen de erfgrens met gemeentegrond staat. De gemeentelijke bomendeskundige heeft geadviseerd om hier geen orac te plaatsen. Ten aanzien van de door [appellante] aangedragen alternatieve locaties op de hoek van de Valkenierslaan met de Groot Ypelaardreef en de hoek van de Valkenierslaan met de Loevesteinstraat, wordt volgens het college de maximaal acceptabel geachte loopafstand van 300 m overschreden. Ten aanzien van de aangedragen alternatieve locatie op het trottoir halverwege de in- en uitrijweg, heeft het college te kennen gegeven dat deze locatie ongeschikt is omdat hier een waterleiding ligt.
De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van hetgeen het college met betrekking tot de geschiktheid van de aangedragen alternatieve locaties naar voren heeft gebracht. Hetgeen [appellante] heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding voor het oordeel dat deze locaties geschikter zijn dan de aangewezen locatie.
Gelet op het vorenstaande, leiden de door [appellante] naar voren gebrachte alternatieve locaties niet tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid de locatie als locatie voor plaatsing van een orac heeft kunnen aanwijzen.
Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, griffier.
w.g. Minderhoud w.g. Van Heusden
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
163-855.