ECLI:NL:RVS:2018:929

Raad van State

Datum uitspraak
21 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
201703195/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing handhavend optreden bij afwijkende goothoogte bouwwerk

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die op 23 februari 2017 een eerder besluit van het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven heeft vernietigd. Het college had op 23 februari 2015 het verzoek van [appellante] om handhavend op te treden tegen een afwijkende goothoogte van een bijbehorend bouwwerk op haar perceel in Veldhoven afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de overschrijding van de goothoogte 7 cm was, terwijl [appellante] stelde dat deze 22 cm bedroeg. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen, maar het college besloot het eerdere besluit in stand te laten. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellante] tegen het besluit van 15 september 2015 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 5 januari 2017 ongegrond. Hierop heeft [appellante] hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 6 maart 2017 is de zaak behandeld, waarbij zowel [appellante] als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft uiteindelijk geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de goothoogte van de berging met 7 cm is overschreden en dat het hoger beroep ongegrond is. De uitspraken van de rechtbank worden bevestigd.

Uitspraak

201703195/1/A1.
Datum uitspraak: 21 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Veldhoven,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 23 februari 2017 in zaak nr. 15/6107 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Veldhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2015 heeft het college het verzoek van [appellante] om handhavend optreden tegen een afwijkende goothoogte van een bijbehorend  bouwwerk op het perceel [locatie 1], te Veldhoven (hierna: het perceel) afgewezen.
Bij besluit van 15 september 2015 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij tussenuitspraak van 25 november 2016 heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld het geconstateerde gebrek te herstellen. Deze uitspraak is aangehecht.
Op 5 januari 2017 heeft het college besloten het besluit van 15 september 2015 in stand te laten onder aanpassing van de motivering.
Bij uitspraak van 23 februari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 september 2015 vernietigd en het beroep tegen het besluit van 5 januari 2017 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. T.I.P. Jeltema, advocaat te Veldhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.E.F. Diemel, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [partij], vertegenwoordigd door mr. M.C.J. Houben, advocaat te Eindhoven.
Overwegingen
inleiding
1.    De regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
2.    [appellante] is eigenaar van het perceel [locatie 2] te Veldhoven, dat grenst aan de oostzijde van het perceel. Het perceel is in eigendom van [partij]. Op het perceel staat een woning van twee bouwlagen met een kap. Deze woning is uitgebreid met bebouwing bestaande uit één bouwlaag en een kap. Deze bebouwing bestaat uit twee gedeelten. Het zuidelijk gelegen gedeelte is later aangebouwd en wordt vooral gebruikt als berging (hierna: de berging).
Op 22 september 2014 heeft [appellante] het college verzocht om handhavend op te treden omdat volgens haar de goothoogte van de berging op het perceel hoger is dan ingevolge het bestemmingsplan is toegestaan. Het betreft de goothoogte bij de oostelijke gevel van de berging.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de maximaal toegestane goothoogte met 5 cm wordt overschreden en heeft het onevenredig geacht hiertegen handhavend op te treden.
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak geconcludeerd dat de overschrijding 7 cm is. Daarvoor heeft de rechtbank verwezen naar de uitkomsten van het onderzoek van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak neergelegd in een deskundigenbericht van 18 juli 2016 (hierna: het deskundigenbericht). De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld het gebrek in het besluit van 15 september 2015 te herstellen. In het zogenoemde herstelbesluit van 5 januari 2017 heeft het college overwogen dat op 4 januari 2017 omgevingsvergunning is verleend in afwijking van het bestemmingsplan voor de berging met een goothoogte van 3,27 m, waardoor geen grondslag meer bestaat voor handhavend optreden. De rechtbank heeft het besluit van 15 september 2015 vernietigd en het beroep tegen het besluit van 5 januari 2017 ongegrond verklaard.
[appellante] kan zich hiermee niet verenigen.
hoger beroep
3.    [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de overschrijding van de maximaal toegestane goothoogte 22 cm is. Zij voert hiertoe aan de rechtbank heeft miskend dat voor de berging niet een eigen peil geldt, maar dat aangesloten moet worden bij het peil dat feitelijk aanwezig is voor de al eerder gebouwde aanbouw. Verder voert zij aan dat de StAB bij de bepaling van de hoogte van de kruin van de weg ten onrechte is uitgegaan van de verhoogde ligging van die kruin door een recent aangelegd verkeersplateau. De op 4 januari 2017 verleende omgevingsvergunning legaliseert de overschrijding van 22 cm niet, zodat het college wel bevoegd was om handhavend op te treden, aldus [appellante].
3.1.    Niet in geschil is dat de goothoogte van de berging niet meer mag bedragen dan 3,20 m boven het peil.
3.2.    In het deskundigenbericht staat dat de gemeten goothoogte van de berging 13,62 m boven NAP is. Verder staat daarin dat de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang van het hoofdgebouw op 9,91 m boven NAP ligt. In dat geval is het peil 10,26 m boven NAP. De kruin ter plaatse van de hoofdtoegang van de berging ligt op 10,00 m boven NAP. Het peil is in dat geval 10,35 m boven NAP.
3.3.    Ingevolge artikel 1.73, aanhef en onder a, van de planvoorschriften is het peil voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg, gelegen op 35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang van dat gebouw.
De berging heeft geen verbinding met het hoofdgebouw en de al eerder gebouwde aanbouw. De berging is alleen toegankelijk door een deur in de buitengevel van de berging. Dit is de hoofdtoegang van de berging, waardoor voor de berging een eigen peil geldt.
Uit de fotobijlage bij het deskundigenbericht blijkt dat het meetpunt van de kruin van de Sint Jansstraat ter hoogte van de hoofdtoegang van de berging is gelegen op de verhoogde ligging van het verkeersplateau. Nu het bestemmingsplan geen nadere regels aan het begrip peil heeft verbonden, sluit artikel 1.73 van de planvoorschriften niet uit dat indien de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang wordt verhoogd, van de verhoogde kruin wordt uitgegaan. Terecht is rekening gehouden met de verhoogde ligging vanwege het ter plaatse van de hoofdtoegang van de berging aanwezige verkeersplateau.
Gelet op het voorgaande geldt als peil voor de berging 10,35 m boven NAP. De rechtbank is terecht tot de conclusie gekomen dat de maximaal toegestane goothoogte van 3,20 m met 7 cm wordt overschreden.
Het betoog faalt.
conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraken, voor zover aangevallen, dienen te worden bevestigd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de uitspraken, voor zover aangevallen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. W. Sorgdrager, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, griffier.
w.g. Troostwijk    w.g. Soede
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2018
270. BIJLAGE
Artikel 1 van de voorschriften van het bestemmingsplan "Oerle 2005" luidt:
"[…]
3. aanbouw:
een aan een hoofdgebouw aangebouwde afzonderlijke ruimte die een directe verbinding vormt met dat hoofdgebouw en die door zijn situering en/of afmeting ondergeschikt is aan dat op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw;
9. ander gebouw:
een aanbouw, uitbouw of een bijgebouw;
25. bijgebouw:
een vrijstaand of aan het hoofdgebouw aangebouwd gebouw zonder directe verbinding met dat hoofdgebouw dat door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
47. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
53. hoofdgebouw:
een gebouw, exclusief andere gebouwen, dat door zijn situering en/of afmetingen als belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel is aan te merken;
73. peil:
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang aan de weg grenst:
35 cm boven de kruin van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende terrein;
88. uitbouw:
een ruimte die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en die tevens een vergroting van dat bestaande hoofdgebouw vormt en die door zijn situering en/of afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;"
Artikel 2, aanhef en onder 11, luidt:
"Bij de toepassing van deze voorschriften wordt als volgt gemeten:
de goot- en/of boeihoogte van gebouwen wordt bepaald door het meten van de hoogte in meters vanaf het peil tot aan de druiplijn, de bovenkant van de goot, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel, waarbij ondergeschikte bouwdelen alsmede dakkapellen en andere beperkte dakopbouwen buiten beschouwing blijven."
Artikel 3.3.4 (Andere gebouw bij woningen met de code A, B, C, D en E) van de planvoorschriften luidt:
"Voor het bouwen van andere gebouwen bij woningen met de code A, B, C, D en E gelden de volgende bepalingen:
[…]
d. de goot- respectievelijk bouwhoogte van een ander gebouw mag niet meer bedragen dan 3,20 m respectievelijke 4,5 m; voor over de bestaande goot- respectievelijk bouwhoogte hoger is, geldt deze bestaande hoogte als maximum;
[…]"