ECLI:NL:RVS:2018:926
Raad van State
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Weigering exploitatievergunning voor vaartuig en verzoek om voorlopige voorziening
Op 15 maart 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een mondelinge uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker], wonend te Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Het geschil betreft de weigering van het college om een exploitatievergunning te verlenen voor een vaartuig. Dit besluit, genomen op 21 november 2017, was een heroverweging van eerdere bezwaren van [verzoeker] tegen de weigering van de vergunning. In het kader van deze procedure heeft [verzoeker] de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Tijdens de openbare zitting op 15 maart 2018, waarbij [verzoeker] werd bijgestaan door mr. J. Monster, en het college vertegenwoordigd was door mr. B.G.J. van Wissen en mr. R. Nakken, heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er twijfel bestaat over de inhoudelijke samenhang tussen de gevraagde voorlopige voorziening en het besluit op bezwaar. Het lijkt erop dat [verzoeker] een voorlopige voorziening vraagt voor een ander vaartuig dan waar het besluit op bezwaar betrekking op heeft. Bovendien is de voorlopige voorzieningenprocedure niet bedoeld voor een inhoudelijk onderzoek, en de bodemzaak zal op 2 mei 2018 worden behandeld.
Gezien deze omstandigheden heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Dit betekent dat [verzoeker] niet met het beoogde vaartuig kan gaan varen alsof hij in het bezit is van een vergunning. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste procedurele stappen in het bestuursrecht en de noodzaak om de juiste context te bieden voor een verzoek om voorlopige voorziening.