201700912/2/A1.
Datum beslissing: 15 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Beslissing op het verzoek van:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
verzoekster,
om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van mr. B.P.M. van Ravels (hierna: de staatsraad) als lid van de meervoudige kamer van de Afdeling bij de behandeling van zaak nr. 201700912/1/A1.
Procesverloop
Bij brief, bij de Afdeling ingekomen op 23 februari 2018, heeft [verzoekster] verzocht om wraking van de staatsraad bij de behandeling van zaak nr. 201700912/1/A1 (hierna: het wrakingsverzoek).
De staatsraad heeft niet in de wraking berust. Bij e-mailbericht van 27 februari 2018 heeft hij op het wrakingsverzoek gereageerd en te kennen gegeven niet ter zitting van de wrakingskamer te willen worden gehoord.
[verzoekster] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 14 maart 2018, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. C. van Aken, advocaat te Geertruidenberg, is verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:15 van de Awb luidt: 'Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.'
Artikel 8:16, eerste lid, luidt: 'Het verzoek wordt gedaan zodra de feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.'
2. [verzoekster] heeft aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad in het verleden de wederpartij in zaak nr. 201700912/1/A1, het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg (hierna: het college), in rechte heeft vertegenwoordigd en heeft geadviseerd. Daarnaast heeft zij aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de staatsraad haar tijdens de behandeling ter zitting van 29 januari 2018 zodanig kritisch heeft bejegend, dat zij geen gelijkwaardige gelegenheid heeft gehad aan de behandeling van de zaak deel te nemen. Ook heeft de staatsraad nagelaten kritische vragen te stellen aan het college.
2.1. Als maatstaf geldt dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat het aan de verzoeker is aannemelijk te maken dat zich bijzondere omstandigheden voordoen die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.
2.2. De staatsraad heeft in het e-mailbericht van 27 februari 2018 het volgende opgemerkt: 'Met deze kwestie heb ik voorafgaand aan de behandeling van deze zaak ter zitting geen eerdere bemoeienis gehad. Voor zover ik me dat nog kan herinneren, heb ik in 1999 als gemachtigde van het college van burgemeester en wethouders van Geertruidenberg in rechte opgetreden. In mijn herinnering heb ik reeds meer dan 10 jaar geen contact met deze gemeente en haar bestuursorganen gehad.'
2.3. [verzoekster] heeft in het wrakingsverzoek, het nader stuk en ter zitting van de wrakingskamer geen concrete feiten gesteld die afbreuk doen aan hetgeen de staatsraad in zijn reactie naar voren heeft gebracht. De Afdeling ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de toelichting van de staatsraad op zijn vroegere werkzaamheden. Gelet op het tijdsverloop sinds die werkzaamheden staan deze in beginsel niet langer in de weg aan deelname van de staatsraad aan een zaak waarbij het college betrokken is. [verzoekster] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dit tóch het geval zou zijn. Dit betekent dat er in zoverre geen reden is om een uitzondering aan te nemen op de veronderstelling dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig is.
2.4. De reden voor het wrakingsverzoek is voor het overige gelegen in de bejegening en de wijze van behandeling van de zaak door de staatsraad ter zitting van 29 januari 2018. In zoverre geldt dat [verzoekster], door het wrakingsverzoek meer dan drie weken na de zitting in te dienen, niet heeft voldaan aan artikel 8:16, eerste lid, van de Awb. Het wrakingsverzoek moet in zoverre reeds om die reden worden afgewezen. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze wrakingsgrond wordt dus niet toegekomen.
3. Gelet op het onder 2.3 en 2.4 overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.V.T.K. Oei, griffier.
w.g. Borman w.g. Oei
voorzitter griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2018
670.