ECLI:NL:RVS:2018:895

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
201700878/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • P.B.M.J. van der Beek-Gillessen
  • G. Snijders
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing aanvraag tegemoetkoming in planschade door college van burgemeester en wethouders van Dordrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 20 december 2016 het beroep van [appellant] ongegrond verklaarde. [Appellant] had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in planschade, die door het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht was afgewezen. De aanvraag was gebaseerd op de vestiging van een Diaconaal Aandachtscentrum (DAC) in de nabijheid van zijn woning, wat volgens [appellant] leidde tot overlast en een waardevermindering van zijn woning. De rechtbank oordeelde dat het college de functiewijziging van de eerste verdieping van het pand aan Singel 273-275 niet als planologisch nadelig had beoordeeld. De rechtbank stelde vast dat de overlast die [appellant] ervoer niet het gevolg was van de functiewijziging, maar eerder van het gedrag van bezoekers van het DAC. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 20 februari 2018 ter zitting behandeld, waarbij zowel [appellant] als het college vertegenwoordigd waren. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college zijn besluitvorming mocht baseren op het advies van de deskundigen, die concludeerden dat er geen planologisch nadeel was voor [appellant]. De Afdeling oordeelde dat de overlast die [appellant] beschrijft niet in verband kan worden gebracht met de functiewijziging van de eerste verdieping, en dat de rechtbank terecht tot het oordeel kwam dat [appellant] geen recht had op een tegemoetkoming in planschade.

Uitspraak

201700878/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Dordrecht,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 december 2016 in zaak nr. 16/2787 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Dordrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 3 november 2015 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een tegemoetkoming in planschade afgewezen.
Bij besluit van 23 maart 2016 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 februari 2018, waar [appellant], bijgestaan door mr. V.M. Weski, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Hoeijenbos, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellant] is eigenaar van de woning aan [locatie A] te Dordrecht. Bij brief van 27 oktober 2014 heeft hij het college verzocht hem tegemoet te komen in de planschade die hij lijdt als gevolg van de vestiging van een Diaconaal Aandachtscentrum (hierna: DAC) in het pand aan Singel 273-275. Het DAC is volgens [appellant] eigenlijk een daklozenopvang en de daklozen zorgen voor veel overlast. Aan zijn brief heeft [appellant] een waardeverklaring van E. Nederveen, werkzaam bij Merwelanden Makelaardij, gehecht. Volgens deze verklaring is de woning van [appellant] als gevolg van de overlast € 35.000,00 in waarde gedaald.
Besluitvorming
2.    Aan het bij besluit van 23 maart 2016 gehandhaafde besluit van 3 november 2015 heeft het college een advies van mr. A. Streefkerk-Wegman en A.B. Hoppener, beiden werkzaam bij Verhagen Advies, van 1 oktober 2015 ten grondslag gelegd. Streefkerk-Wegman en Hoppener hebben in dit advies uiteengezet dat voor de beoordeling van de aanvraag van [appellant] drie planvergelijkingen moeten worden gemaakt. In de eerste plaats moet het op 7 april 2000 in werking getreden bestemmingsplan "Schil-West" worden vergeleken met een op 6 maart 2008 verleende bouwvergunning. Deze bouwvergunning brengt met zich dat een reclamebord buiten de voorgevelrooilijn is toegestaan. Dit levert geen planologisch nadeel op. In de tweede plaats moeten het genoemde bestemmingsplan en de genoemde bouwvergunning worden vergeleken met een op 21 december 2009 genomen besluit, dat wijziging van het gebruik van de eerste etage van het pand aan Singel 273-275 van bewoning in maatschappelijke doeleinden mogelijk heeft gemaakt. De wijziging ziet op het gebruik van deze etage als kantoorruimte, vergaderruimte, serverruimte en archiefruimte, uitsluitend ter ondersteuning van de publieksfunctie op de begane grond. Op de begane grond gold al de bestemming maatschappelijke doeleinden. De eerste verdieping is niet toegankelijk voor bezoekers van het DAC. Het besluit van 21 december 2009 brengt geen planologisch nadeel met zich, omdat het gebruik van de eerste verdieping als kantoor niet zwaarder is dan gebruik als woning. In de derde plaats moeten het genoemde bestemmingsplan en de genoemde besluiten van 6 maart 2008 en 21 december 2009 worden vergeleken met het op 14 juni 2012 in werking getreden bestemmingsplan "Schil". Zowel onder het bestemmingsplan "Schil-West" als onder het bestemmingsplan "Schil" zijn op de begane grond van het pand aan Singel 273-275 maatschappelijke doeleinden toegestaan. Volgens het bestemmingsplan "Schil" mag de eerste etage van dat pand uitsluitend worden gebruikt voor de bestemming wonen, tenzij deze verdieping op het moment van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan al voor andere functies was ingericht. Dit is het geval. Ook de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Schil" brengt voor [appellant] derhalve geen planologisch nadeel mee, aldus Streefkerk-Wegman en Hoppener in hun advies.
Beroep
3.    In beroep heeft [appellant] aangevoerd dat de functiewijziging van de eerste verdieping van wonen in kantoor voor hem planologisch nadelig is. De eerste verdieping wordt ook buiten kantoortijden gebruikt. Verder wordt die verdieping niet uitsluitend gebruikt voor de kantoorfunctie, aldus [appellant].
4.    De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de functiewijziging terecht niet als planologisch nadelig heeft beoordeeld. Hiertoe heeft zij overwogen dat bewoning in tijd niet is beperkt, terwijl de kantoorfunctie dat wel is, ook in dit geval. Ter zitting is door het college toegelicht dat het gebruik van de eerste verdieping is gekoppeld aan de openingstijden van het DAC en dat de kantoorruimte op woensdagavond gebruikt wordt voor vergaderingen. De overlast die [appellant] heeft beschreven is volgens de rechtbank het gevolg van het mogelijk niet naleven van de gebruikers van het DAC van de planvoorschriften en/of het gedrag van de bezoekers van het DAC. Dergelijk nadeel is volgens vaste rechtspraak van de Afdeling geen planschade (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ1251). Ter zitting is volgens de rechtbank gebleken dat het punt van de stankoverlast door tabaksrook niet meer speelt, omdat voor het DAC een rookverbod geldt. Volgens de rechtbank is het verder niet aannemelijk dat het DAC in gebruik is als daklozenopvang. Dat het DAC door dak- of thuislozen wordt bezocht is inherent aan de bestemming die rust op het pand. De rechtbank is verder van oordeel dat uit het advies van Streefkerk-Wegman en Hoppener blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusie van hun advies ten grondslag zijn gelegd en dat deze conclusie niet onbegrijpelijk is. Dit betekent dat het college zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het door hen uitgebrachte advies. De door [appellant] overgelegde waardeverklaring van Nederveen doet niets af aan het advies van Streefkerk-Wegman en Hoppener, alleen al omdat aan die verklaring geen planvergelijking ten grondslag is gelegd, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
5.    [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de functiewijziging van de eerste verdieping van het pand aan Singel 273-275 voor hem niet planologisch nadelig is. Volgens [appellant] heeft de rechtbank miskend dat het DAC als daklozenopvang wordt gebruikt, dat de daklozen ook gebruik maken van de eerste etage en dat zij niet alleen tijdens, maar vooral ook buiten kantooruren overlast veroorzaken. Buiten kantooruren wordt met deuren geslagen en lopen ook personen die niks met het DAC te maken hebben de trap op en af. Anders dan de rechtbank heeft overwogen is de stankoverlast door sigarettenrook niet beëindigd; er is een afzuiginstallatie geplaatst om de sigarettenrook af te voeren en die installatie blaast de rook precies uit bij het slaapkamerraam van [appellant]. Niemand wil een woning kopen die grenst aan een daklozenopvang. De rechtbank heeft ook dit niet onderkend, aldus [appellant].
5.1.    Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de desbetreffende wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar hetgeen maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden (zie de uitspraak van de Afdeling van 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2582).
5.2.    De Afdeling stelt vast dat de begane grond van het pand aan Singel 273-275 onder het bestemmingsplan "Schil-West al gebruikt kon worden voor maatschappelijke doeleinden. Het besluit van 21 december 2009 heeft het gebruik voor maatschappelijke doeleinden op de eerste etage van dat pand mogelijk gemaakt. In het besluit staat vermeld dat de eerste verdieping "uitsluitend zal worden gebruikt als kantoorruimte, vergaderruimte, serverruimte en archiefruimte, en alleen ter ondersteuning van de publieksfunctie zoals deze wordt uitgeoefend door het [DAC] dat zal worden gevestigd op de begane grond van het pand". De eerste verdieping zal volgens het besluit "uitsluitend door medewerkers en vrijwilligers van het [DAC] […] worden gebruikt en [zal] niet voor de bezoekers van het [DAC] toegankelijk […] zijn of door hen betreden […] worden". Streefkerk-Wegman en Hoppener hebben in hun advies van 3 november 2015 geconcludeerd dat het wijzigen van de woonfunctie in maatschappelijke doeleinden op de eerste verdieping geen planologisch nadeel met zich brengt, omdat een kantoorfunctie, die de eerste verdieping van het pand aan Singel 273-275 heeft gekregen, niet bezwarender is dan de woonfunctie. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat deze conclusie niet onbegrijpelijk is. De Afdeling volgt de rechtbank in haar beoordeling dat de overlast die [appellant] beschrijft geen verband houdt met het normale gebruik van de eerste etage. Dat, bijvoorbeeld, daklozen gebruik maken van de eerste etage, zoals [appellant] stelt, is in strijd met het besluit van 21 december 2009. De eventuele overlast die hiermee gepaard gaat kan dan ook niet als gevolg van dit besluit worden aangemerkt. De Afdeling ziet verder niet hoe overlast van sigarettenrook kan worden gerelateerd aan de mogelijkheid die dit besluit heeft gecreëerd om de eerste verdieping voor maatschappelijke doeleinden te gebruiken. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat het college zijn besluitvorming mocht baseren op het advies van Streefkerk-Wegman en Hoppener, waaruit volgt dat [appellant] geen planologisch nadeel heeft geleden als gevolg van de functiewijziging van de eerste verdieping van het pand aan Singel 273-275.
Het betoog faalt.
Slotsom
6.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. G. Snijders en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.
w.g. Van der Beek-Gillessen    w.g. Dijkshoorn
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
735.