ECLI:NL:RVS:2018:886

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
201608112/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over afwijzing nadeelcompensatie door college van burgemeester en wethouders van Groningen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van Feithhuis Exploitatie B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die op 22 september 2016 het beroep van Feithhuis ongegrond verklaarde. Feithhuis had een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Groningen, omdat zij omzetschade zou lijden door bouwwerkzaamheden in de nabijheid van haar stadscafé-restaurant. Het college heeft dit verzoek op 21 september 2015 afgewezen, en het bezwaar van Feithhuis daartegen ongegrond verklaard op 13 april 2016. De rechtbank oordeelde dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat Feithhuis het risico van de bouwwerkzaamheden had aanvaard, omdat zij het restaurant had overgenomen terwijl de herontwikkeling van het gebied al bekend was. Feithhuis betoogde dat de rechtbank ten onrechte de peildatum had vastgesteld op 7 mei 2005 en dat er sprake was van een uitzonderlijke situatie door de lange duur van het bouwproces. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 13 november 2017 behandeld en op 16 maart 2018 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat Feithhuis voldoende op de hoogte was van de risico's bij de overname van het restaurant. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het college de hardheidsclausule niet hoefde toe te passen, omdat Feithhuis niet aannemelijk had gemaakt dat de toepassing van de Verordening tot een onbillijke situatie zou leiden.

Uitspraak

201608112/1/A2.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
Feithhuis Exploitatie B.V., gevestigd te Groningen,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 22 september 2016 in zaak nr. 16/2034 in het geding tussen:
Feithhuis
en
het college van burgemeester en wethouders van Groningen.
Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2015 heeft het college het verzoek van Feithhuis om nadeelcompensatie afgewezen.
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het college het door Feithhuis daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 september 2016 heeft de rechtbank het door Feithhuis daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Feithhuis hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Feithhuis heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 november 2017, waar Feithhuis, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. Y.J. Hullegie-Vletter, advocaat te Drachten, en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Groot, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    Feithhuis exploiteert stadscafé-restaurant ’t Feithhuis in een pand gelegen aan het Martinikerkhof 10 te Groningen. Aan de achterzijde van ’t Feithhuis vinden grootschalige en langdurige bouwwerkzaamheden plaats in het kader van de herontwikkeling van het gebied tussen de Grote Markt, de Schoolstraat en de Poelestraat. Daartoe wordt bestaande bebouwing gesloopt en wordt het nieuwbouwproject Groninger Forum met een oppervlakte van 18.000 m2 en een ondergrondse parkeergarage gerealiseerd. Feithhuis stelt omzetschade te lijden door het ontbreken van een parkeerfaciliteit nabij het stadscafé-restaurant, de onderbreking van de publieksstroom als gevolg van de bouwwerkzaamheden, het verval van de omgeving en de overlast door sloop- en bouwwerkzaamheden. Op 7 mei 2014 heeft Feithhuis het college verzocht om het nadeel dat zij door de werkzaamheden lijdt, op grond van de Algemene Nadeelcompensatie Verordening gemeente Groningen (hierna: Verordening) te compenseren.
Besluitvorming
2.    Het college heeft het verzoek van Feithhuis ter advisering voorgelegd aan een adviescommissie als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Verordening. Deze commissie heeft op 21 september 2015 geadviseerd om het verzoek af te wijzen op de grond dat Feithhuis het stadscafé-restaurant van de vorige eigenaar heeft overgenomen toen reeds bekend was dat het gebied zou worden herontwikkeld. In dat verband heeft de commissie erop gewezen dat de gemeenteraad op 7 juli 2005 de startnotitie Grote Markt Oostzijde heeft vastgesteld en tevens heeft besloten om het voorontwerp stedenbouwkundig plan uit te werken, waarin de ruimtelijke en verkeerskundige consequenties van het culturele en het commerciële programma worden aangegeven. Op 25 februari 2006 heeft de gemeenteraad een planvoorbereidingskrediet vastgesteld voor de verdere planontwikkeling in de periode tot en met de definitieve vaststelling van het stedenbouwkundig plan met de daarbij behorende financiering. Bij besluit van 19 juli 2006 heeft de gemeenteraad de vervolgaanpak van de drie deelgebieden Groninger Forum, nieuwe oostwand en achterkant Poelestraat vastgesteld. In 2007 heeft Feithhuis het stadscafé-restaurant overgenomen van de vorige eigenaar. Daarmee heeft Feithhuis volgens de commissie actief het risico aanvaard dat de werkzaamheden ten behoeve van de bouw van het Groninger Forum zouden plaatsvinden en van de schade die daaruit zou voortvloeien. Het college heeft het advies van de commissie aan het besluit van 21 september 2015 ten grondslag gelegd.
Hoger beroep
3.    Feithhuis betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat zij actief het risico heeft aanvaard dat de bouwwerkzaamheden de exploitatie van het stadscafé-restaurant negatief zouden beïnvloeden. Daarbij wijst zij erop dat sprake is van een uitzonderlijke situatie, waarbij het bouwplan meerdere malen is uitgesteld, zelfs een tijdlang is stilgelegd, en het bouwproces in totaal acht jaar in beslag zal nemen. Daarnaast heeft de rechtbank volgens Feithhuis de peildatum ten onrechte vastgesteld op 7 mei 2005. Voorts is de rechtbank voorbij gegaan aan het betoog dat actieve risico-aanvaarding niet aan haar kan worden tegengeworpen, nu sprake is van rechtsopvolging onder algemene titel of daarmee gelijk te stellen wijze van verkrijging. Tot slot voert Feithhuis aan dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat het college de hardheidsclausule in redelijkheid niet had hoeven toepassen. Daarbij is verwezen naar een rapport van CSK Advies van 21 maart 2017.
Oordeel van de Afdeling
3.1.    Artikel 4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening luidt:
"Het college wijst een aanvraag om vergoeding van de schade geheel of gedeeltelijk af, indien de benadeelde van het risico van het ontstaan van de schade op de hoogte was of had kunnen zijn en het risico van het ontstaan van de schade heeft aanvaard."
Artikel 20 luidt:
"Het college kan bepalingen vastgesteld bij of krachtens deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing, gelet op het belang dat deze verordening beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard."
3.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 juni 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM9640) is voor het aannemen van risicoaanvaarding niet vereist dat verwezenlijking van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel volledig en onherroepelijk vaststaat, dat deze maatregel in detail is uitgewerkt of dat de omvang van de nadelige gevolgen met nauwkeurigheid kan worden bepaald. Beslissend is of op het tijdstip van investering de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden. Dit geldt, zoals de Afdeling evenzeer eerder heeft overwogen (uitspraak van onder meer 27 december 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AZ5163), ook voor tijdelijke hinder, als hier aan de orde.
3.3.    Feithhuis heeft ter zitting toegelicht dat zij eind 2006 restaurant-stadscafé ’t Feithhuis heeft aangekocht, zodat voor de risicoaanvaarding beslissend is of op die datum de mogelijkheid van de schadeveroorzakende overheidsmaatregel zodanig kenbaar was, dat hiermee bij de beslissing tot investering rekening kon worden gehouden.
3.4.    Uit de op 7 juli 2005 vastgestelde startnotitie Grote Markt Oostzijde kon worden afgeleid dat de mogelijkheid bestond, zoals de rechtbank ook heeft overwogen, dat er grootschalige werkzaamheden direct grenzend aan de achterzijde van het perceel van Feithhuis dan wel in de onmiddellijke nabijheid van dat perceel zouden gaan plaatsvinden. Met de vaststelling door de gemeenteraad op 25 februari 2006 van een planvoorbereidingskrediet voor verdere planontwikkeling en het raadsbesluit van 19 juli 2006 waarbij een vervolgaanpak voor het gebied werd vastgesteld, kon Feithhuis afleiden dat die mogelijkheid ook reëel was. Omdat de gestelde schadeveroorzakende overheidsmaatregelen door deze ontwikkelingen voldoende kenbaar waren voordat Feithhuis eind 2006 het stadscafé-restaurant overnam, waren deze voorzienbaar en had zij daarmee rekening kunnen houden. De rechtbank heeft derhalve terecht geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat Feithhuis eind 2006, toen zij het stadscafé-restaurant overnam, rekening kon houden met de gestelde schadeveroorzakende maatregelen en zij het risico daarop actief heeft aanvaard.
3.5.    Voor het aannemen van een uitzonderlijke situatie op de grond dat het bouwproces langer duurt dan voorzien, zoals Feithhuis heeft betoogd, bestaat geen aanleiding. Het door Feithhuis ingediende verzoek heeft enkel betrekking op de jaren 2012 en 2013. De lengte van het bouwproces kan in zoverre in de onderhavige procedure geen rol spelen.
3.6.    Het betoog dat actieve risicoaanvaarding niet aan haar kan worden tegengeworpen omdat sprake is van rechtsopvolging onder algemene titel of daarmee gelijk te stellen wijze van verkrijging, kan niet worden gevolgd, nu evident sprake is van rechtsopvolging onder bijzondere titel.
3.7.    De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 20 van de Verordening in redelijkheid niet had hoeven toe te passen. Het college heeft zich in dit verband met recht op het standpunt gesteld dat Feithhuis weliswaar een oplopende omzetdaling tot 8,59% heeft gesteld, maar dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat onverkorte toepassing van de Verordening tot een dermate onbillijke situatie zou leiden dat die toepassing redelijkerwijs achterwege zou moeten blijven.
3.8.    Het betoog faalt.
Conclusie
4.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
Proceskosten
5.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen    w.g. Rijsdijk
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
705.