ECLI:NL:RVS:2018:885

Raad van State

Datum uitspraak
16 maart 2018
Publicatiedatum
16 maart 2018
Zaaknummer
201700746/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep omgevingsvergunning voor uitbreiding bedrijfspand met betrekking tot bestemmingsplan en gebruiksrechten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, waarin een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van een bedrijfspand is vernietigd. Het college van burgemeester en wethouders van Twenterand had op 21 januari 2016 een omgevingsvergunning verleend aan [appellante sub 1] voor de uitbreiding van een bakkerij aan de achterzijde van het pand. [partij], een buurman, maakte bezwaar tegen deze vergunning, omdat hij vreesde dat de uitbreiding zou leiden tot een intensiever gebruik van een steeg voor laden en lossen, wat in strijd zou zijn met het bestemmingsplan. De rechtbank verklaarde het beroep van [partij] gegrond en vernietigde het besluit van het college, wat leidde tot het hoger beroep van zowel [appellante sub 1] als het college.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat het bouwplan in strijd was met het bestemmingsplan. De Afdeling oordeelde dat het gebruik van de steeg voor laden en lossen onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt en dat het college terecht had gesteld dat het bouwplan niet in strijd was met de bestemmingsregels. De hoger beroepen zijn gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van [partij] tegen het besluit van 26 juli 2016 is ongegrond verklaard. Het besluit van 9 mei 2017 is vernietigd, omdat de grondslag daarvoor is komen te ontvallen.

Uitspraak

201700746/1/A1.
Datum uitspraak: 16 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
1.    [appellante sub 1], gevestigd te Vriezenveen, gemeente Twenterand, en haar vennoten [vennoot A] en [vennoot B], beiden wonend te Vroomshoop, gemeente Twenterand (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellante sub 1]),
2.    het college van burgemeester en wethouders van Twenterand,
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 december 2016 in zaak nr. 16/2149 in het geding tussen:
[partij]
en
het college.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2016 heeft het college ten behoeve van [appellante sub 1] een omgevingsvergunning verleend voor het aan de achterzijde uitbreiden van het bedrijfspand aan [locatie A] te Vriezenveen (hierna: het perceel).
Bij besluit van 26 juli 2016 heeft het college het door [partij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 december 2016 heeft de rechtbank het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 26 juli 2016 vernietigd en bepaald dat het college opnieuw op het bezwaar moet beslissen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] en het college hoger beroep ingesteld.
[partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 9 mei 2017 heeft het college het bezwaar van [partij] opnieuw ongegrond verklaard.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 januari 2018, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [vennoot A], bijgestaan door mr. S. Oord, rechtsbijstandverlener te ‘s-Hertogenbosch, en het college, vertegenwoordigd door H.J.E. Freriksen en mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij], vertegenwoordigd door mr. J.H.B. Averdijk, advocaat te Enschede, gehoord.
Overwegingen
1.    In het bedrijfspand op het perceel is een bakkerij gevestigd. Het bouwplan, waarvoor bij besluit van 21 januari 2016 omgevingsvergunning  is verleend, voorziet in een uitbreiding van de achterzijde van het bedrijfspand.
Het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan "Vriezenveen lintbebouwing en centrumgebied, [locaties]" (hierna: het bestemmingsplan) de bestemming "Centrum-1", met aan de achterzijde de aanduiding "specifieke vorm van centrum - brood- en banketbakkerij". Een strook grond aan de voorzijde van het perceel heeft op grond van het bestemmingsplan de bestemming "Centrum-1" met de aanduiding "laad- en losplaats".
[partij] woont aan het [locatie B], naast de bakkerij. Tussen zijn woning en de bakkerij, aan de oostzijde van het perceel, loopt een steeg van ongeveer 2,5 m breed. Op het voorste gedeelte van de steeg rust een recht van overpad ten behoeve van het perceel [locatie B]. [partij] heeft bezwaar gemaakt tegen de verleende omgevingsvergunning, omdat het bouwplan er volgens hem toe zal leiden dat de steeg, waarop het recht van overpad rust, intensiever zal worden gebruikt voor laden, lossen en parkeren. Dit gebruik is in strijd met het bestemmingsplan en leidt volgens [partij] tot een aantasting van zijn woon- en leefklimaat. Met het besluit van 26 juli 2016 heeft het college het bezwaar van [partij] ongegrond verklaard. Het heeft daaraan ten grondslag gelegd dat het laden en lossen met een bestelbus in de steeg aan de oostzijde van de bakkerij onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt.
2.    De rechtbank heeft het door [partij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, omdat het bouwplan erin voorziet dat de oostzijde van de bakkerij zal worden gebruikt voor laden en lossen door een bestelbus van de bakkerij. Omdat laden en lossen op deze locatie ingevolge artikel 3.1, aanhef en onder l, van de planregels van het bestemmingsplan niet is toegestaan, valt redelijkerwijs aan te nemen dat het bouwwerk in strijd met de planregels zal worden gebruikt, zodat het bouwplan in strijd is met de ter plaatse geldende bestemming. Het college heeft weliswaar betoogd dat het gebruik van de steeg voor laden en lossen op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan is toegestaan, maar gebruik in strijd met het bestemmingsplan mag niet door nieuwe (ver)bouwactiviteiten worden gefaciliteerd, aldus de rechtbank.
3.    Het college en [appellante sub 1] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het uit te breiden bedrijfspand zal worden gebruikt voor laden en lossen. De rechtbank is hierdoor ten onrechte tot de conclusie gekomen dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Volgens het college en [appellante sub 1] voldoet het bouwplan op zichzelf aan het bestemmingsplan. Aangezien het laden en lossen van de bestelbus voorts alleen buiten plaatsvindt en onder laden en lossen niet kan worden begrepen het op- en overslaan van goederen binnen het bedrijfspand, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat door de uitbreiding van de bakkerij een strijdigheid met het bestemmingsplan wordt gefaciliteerd. Volgens het college en [appellante sub 1] valt het laden en lossen van een bestelbus aan de oostzijde van het perceel onder het gebruiksovergangsrecht van het bestemmingsplan.
3.1.    Artikel 3.1 (getiteld "Bestemmingsomschrijving") van de planregels van het bestemmingsplan luidt: "De voor ‘centrum-1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. detailhandel;
[…]
k. brood- en banketbakkerij die gebruik maakt van chargeovens met een verwerkingscapaciteit van maximaal 4.500 kg meel per week, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - brood- en banketbakkerij’;
l. laden en lossen ten behoeve van de brood- en banketbakkerij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’."
3.2.    Het bouwplan ziet alleen op het uitbreiden van het bedrijfspand en niet ook op het gebruik van de steeg aan de oostzijde van het perceel voor laden en lossen. De verleende omgevingsvergunning ziet derhalve slechts op de activiteit bouwen.
Nu laden en lossen ten behoeve van de brood- en banketbakkerij uitsluitend aan de voorzijde van het perceel is toegestaan, ziet de Afdeling zich voor de vraag gesteld of de bebouwing waarop het bouwplan ziet, zal worden gebruikt voor laden en lossen. Het begrip "laden en lossen" is in het bestemmingsplan niet gedefinieerd. Voor de uitleg van dit begrip kan worden aangesloten bij de betekenis ervan in het normale spraakgebruik. Volgens de "Van Dale, Groot woordenboek van de Nederlandse taal" wordt, voor zover hier relevant, onder "laden" verstaan bevrachten en onder "lossen" uitladen. De Afdeling is, gelet op deze betekenis van oordeel dat onder het "laden en lossen" van de bestelbus in de steeg enkel het in- en uitladen van de bestelbus moet worden verstaan en niet ook, zoals [partij] stelt, het van en naar de bestelbus brengen van goederen en het gebruik van de expeditieruimte die via een portaal en een overheaddeur uitkomt op de laad- en losplaats in de steeg. Voorts is niet aannemelijk gemaakt dat in het bedrijfspand kan worden geladen en gelost. Dit betekent dat de rechtbank ten onrechte heeft geconcludeerd dat het bedrijfspand in strijd met de planregels voor laden en lossen zal worden gebruikt.
Het betoog slaagt.
4.    De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal hierna, doende wat de rechtbank had behoren te doen, de overige beroepsgronden van [partij] tegen het besluit van 26 juli 2016 bespreken.
5.    [partij] betoogt dat het college er in het besluit van 26 juli 2016 ten onrechte vanuit gaat dat het op grond van het overgangsrecht van het bestemmingsplan is toegestaan dat de bestelbus gemiddeld 36 keer per week in de steeg wordt geladen en gelost. [partij] wijst erop dat het bestemmingsplan op verzoek van [appellante sub 1] is herzien, waarbij ten behoeve van de bakkerij een strook grond aan de voorzijde als laad- en losplaats is bestemd. Volgens [partij] heeft [appellante sub 1] daarmee het gebruik van de steeg ten behoeve van laden en lossen opgegeven met als gevolg dat slechts aan de voorzijde kan worden geladen en gelost zonder in strijd met de planregels te handelen. [partij] stelt voorts dat de acht verklaringen, van de buurman, (voormalige) eigenaren en personeel van [appellante sub 1], die [appellante sub 1] in de bezwaarfase heeft overgelegd, onvoldoende zijn om aan te nemen dat het gebruik ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan al in deze frequentie bestond. [partij] heeft in dit verband gesteld dat de verklaringen gelijkluidend zijn, en dus kennelijk niet door de ondertekenaars zelf zijn opgesteld, en dat niet is vermeld hoe zij aan de wetenschap komen dat de bestelbus 36 keer per week wordt gebruikt. Verder is het niet juist dat, zoals in de verklaringen wordt gesteld, [appellante sub 1] sinds 1968 op deze locatie is gevestigd.
5.1.    Artikel 3.4 van de planregels van het bestemmingsplan luidt: "Het gebruik van de brood- en banketbakkerij ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van centrum - brood- en banketbakkerij’ is uitsluitend toegestaan voor zover:
[…]
b. er voor laden en lossen gebruik wordt gemaakt van de laad- en losplaats ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’."
Artikel 9, onder B, eerste lid, luidt: "Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet."
Het vierde lid luidt: "Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan."
5.2.    Het bestemmingsplan is op 21 april 2015 vastgesteld en vervolgens in werking getreden. Tussen partijen is niet in geschil dat het bouwplan ook moet worden getoetst aan artikel 3.4, aanhef en onder b, van de planregels. De Afdeling is van oordeel dat het bouwplan niet in strijd is met deze planregel. Zij overweegt daartoe dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het gebruik van de steeg voor het gemiddeld 36 keer per week laden en lossen van de bestelbus onder het overgangsrecht van het bestemmingsplan valt. Niet in geschil is dat het gebruik van de steeg voor laden en lossen op grond van het voorgaande bestemmingsplan was toegestaan. [partij] heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van de steeg voor laden en lossen sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan is geïntensiveerd. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de productiecapaciteit van de bakkerij sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan niet is toegenomen. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat ook het aantal verkeersbewegingen niet is toegenomen. Het college heeft zich daarbij mede kunnen baseren op de in de bezwaarfase overgelegde verklaringen, waarin, in iedere verklaring, afzonderlijk is vermeld vanuit welke hoedanigheid de ondertekenaar bekend is met het gebruik van de steeg en vanaf welke datum de ondertekenaar daarmee bekend is. Dat de verklaringen gelijkluidend zijn en dat niet is toegelicht hoe de ondertekenaars aan hun wetenschap over de frequentie van het gebruik komen, doet aan de geloofwaardigheid ervan niet af.
De Afdeling volgt [partij] ook niet in zijn betoog dat het overgangsrecht voor het gebruik van de steeg met de vaststelling van het bestemmingsplan is uitgewerkt. Zij overweegt daartoe dat een dergelijke uitzondering in het overgangsrecht niet is gemaakt. Zij stelt overigens vast dat uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat de planwetgever ermee bekend was dat de steeg werd gebruikt voor het laden en lossen van de bestelbus.
Het betoog faalt.
6.    Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het bouwplan niet in strijd is met het bestemmingsplan. Dit betekent dat het college de verleende omgevingsvergunning met het besluit van 26 juli 2016 terecht in stand heeft gelaten.
7.    Gelet op hetgeen onder 5.2 en 6 is overwogen, zal de Afdeling, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het beroep van [partij] tegen het besluit van 26 juli 2016 alsnog ongegrond verklaren.
8.    Het besluit van 9 mei 2017 wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in verbinding met artikel 6:19 van die wet, van rechtswege geacht mede onderwerp te zijn van dit geding.
9.    Uit het voorgaande volgt dat aan het besluit van 9 mei 2017 dat ter uitvoering van de vernietigde uitspraak van de rechtbank is genomen, de grondslag is komen te ontvallen. Om deze reden zal de Afdeling dat besluit vernietigen.
10.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart de hoger beroepen gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 20 december 2016 in zaak nr. 16/2149;
III.    verklaart het door [partij] ingestelde beroep tegen het besluit van 26 juli 2016 ongegrond;
IV.    vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Twenterand van 9 mei 2017;
V.    verstaat dat de griffier van de Raad van State aan [appellante sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) terugbetaalt.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.A.B. Montagne, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Montagne
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018
374-845.