ECLI:NL:RVS:2018:874
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de Raad van State in hoger beroep tegen tijdelijke bewaring van een paspoort
Op 6 juli 2017 heeft de Dienst Terugkeer en Vertrek het Iraakse paspoort van de vreemdeling tijdelijk in bewaring genomen. De vreemdeling heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft dit bezwaar op 22 augustus 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, heeft op 18 januari 2018 het beroep van de vreemdeling tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 13 maart 2018 geoordeeld dat het hoger beroep niet ontvankelijk is. Dit is gebaseerd op artikel 84 van de Vreemdelingenwet 2000, waaruit blijkt dat er geen hoger beroep openstaat tegen een uitspraak van de rechtbank over besluiten of handelingen op grond van hoofdstuk 4 van deze wet. De Raad van State heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft vermeld dat hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Hierdoor verklaart de Raad van State zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
De uitspraak is openbaar gedaan op 13 maart 2018, waarbij mr. A.W.M. Bijloos als lid van de enkelvoudige kamer en mr. J.W. Prins als griffier aanwezig waren. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de Raad van State heeft de zaak afgesloten zonder verdere gevolgen voor de vreemdeling.